ECLI:NL:CRVB:2024:957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv en de beoordeling van de medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 5 december 2020. Appellante, die zich op 24 oktober 2019 ziek meldde met vermoeidheidsklachten en stemmingsklachten, had een uitkering op grond van de ZW ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellante meer dan 65% van haar laatstverdiende loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen konden worden gedragen door de medische gegevens.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft een deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante meer beperkt was dan eerder aangenomen en dat er aanvullende beperkingen nodig waren. Desondanks oordeelde de Raad dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was, maar dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.991,20 bedroegen, evenals het griffierecht van € 183,-.