ECLI:NL:CRVB:2024:953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 27 juni 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 april 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L. Boon, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad stelt vast dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante juist is en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat appellante niet in aanmerking komt voor een urenbeperking.
De uitspraak bevestigt dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het betaalde griffierecht. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.