ECLI:NL:CRVB:2024:953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/1751 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 27 juni 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 april 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L. Boon, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad stelt vast dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante juist is en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat appellante niet in aanmerking komt voor een urenbeperking.

De uitspraak bevestigt dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het betaalde griffierecht. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.

Uitspraak

23/1751 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2023, 22/2876 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 27 juni 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 33,50 uur per week. Op 29 juni 2020 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 7 juni 2022 vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 juni 2022 geweigerd appellante met ingang van 27 juni 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om aan te nemen dat appellante problemen heeft ondervonden bij het onderbouwen van haar standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke klachten. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat onterecht geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het aannemelijk dat appellante licht psychische en fysieke werkzaamheden kan uitvoeren met de door haar aangegeven energetische beperkingen en dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking. De diagnose is niet congruent met een energetische stoornis, er is geen sprake van verminderde belastbaarheid en er is ook geen indicatie om preventief een urenbeperking aan te nemen. Volgens de rechtbank heeft appellante onvoldoende gemotiveerd op basis waarvan kan worden gesteld dat wel een indicatie bestaat voor een urenbeperking. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat er geen grondslag bestaat voor een urenbeperking. De stelling van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke klachten is volgens de rechtbank niet onderbouwd. De rechtbank heeft verder geen reden gezien voor twijfel aan de conclusie dat appellante geschikt is voor de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geselecteerd. In de functies is sprake van een eigen deeltaak die vooraf is afgebakend. Van een overschrijding van de belastbaarheid is daarom volgens de rechtbank geen sprake.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat haar klachten en beperkingen niet dan wel onvoldoende zijn weergegeven in de FML en dat haar belastbaarheid te optimistisch is ingeschat. Appellante heeft gesteld dat zij niet in staat is acht uur per dag en 40 uur per week te werken en dat zij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Volgens appellante past een energetische beperking bij de vastgestelde complexe en chronische PTSS. Appellante heeft aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies omdat deze de belastbaarheid van appellante overschrijden op het aspect samenwerken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. In de uitspraak van de Raad van 31 juli 2020 waarnaar appellante verwijst (ECLI:NL:CRVB:2020:1691) heeft een door de Raad benoemde deskundige geconcludeerd dat betrokkene in die specifieke situatie meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Deze situatie doet zich in het geval van appellante niet voor. De vraag of een urenbeperking moet worden aangenomen moet worden beoordeeld in haar individuele situatie. Daarbij komt dat betrokkene in de betreffende uitspraak – in tegenstelling tot appellante – haar stellingen had onderbouwd met rapporten van de behandelend GZ-psychologen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de Raad bovendien voldoende toegelicht dat met de energetische belemmeringen die appellante ervaart voldoende rekening is gehouden door middel van de opgenomen beperkingen in de FML. Door deze beperkingen wordt licht psychisch en fysiek werk gewaarborgd, waarbij geen sprake is van onregelmatige werktijden of ’s nachts werken. Dit bevordert de regelmaat en voorkomt vermoeidheid.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Uit de FML van 23 mei 2022 blijkt dat appellante beperkt is op het item samenwerken (2.9.1): appellante kan wel met anderen werken, maar met een eigen tevoren afgebakende deeltaak. In de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en textielproductenmaker (SBC-code 111160) is geen sprake van samenwerken, maar van functies waar iedere medewerker een afgebakende deeltaak heeft. Dat de werkverdeling moet worden afgestemd in het geval van ontstane achterstanden of dat in een team wordt gewerkt en soms moet worden overlegd maakt dit niet anders omdat nog steeds sprake is van een eigen en tevoren afgebakende deeltaak. Dit betekent dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op het item samenwerken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.