In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als inpakker/hulpkok werkte, had zich ziek gemeld met gewrichts- en rugklachten en later met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 3 augustus 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. Ze voerde aan dat zij leed aan een ernstige depressie en complexe PTSS, wat haar in staat stelde om niet fulltime te werken.
De Raad heeft psychiater prof. dr. G. Glas als deskundige benoemd, die concludeerde dat appellante meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. De deskundige wees op significante problemen met concentratie, geheugen en sociaal functioneren, die het voor appellante onmogelijk maakten om 40 uur per week te werken. De Raad oordeelde dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van het besluit van het Uwv had onderschreven.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde de eerdere besluiten van het Uwv. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.502,85 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier.