ECLI:NL:CRVB:2024:948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/813 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1967. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen had en weigerde de uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 april 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M. Berkel, en het Uwv door mr. J.H. van Riet. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant, ondanks zijn psychische problemen, in staat was om werkzaamheden te verrichten. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellant lag, vooral gezien de laattijdige aanvraag.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

23/813 WAJONG
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 februari 2023, 22/169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op de dag dat hij achttien jaar is geworden (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 april 2024. Namens appellant is
mr. Berkel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1967, heeft met een door het Uwv op 21 april 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij verslaving en geestelijke problemen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 23 juni 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd.
2.1.
Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen volledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op zijn achttiende verjaardag en op de datum van de aanvraag. Uit de rapporten is gebleken dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de (psychische) problemen van appellant. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in bezwaar ontvangen verslag van het Psychodiagnostisch Onderzoek van Antes uit 2021 en de adviesbrief van verzekeringsarts T. Elbertsen van 11 november 2021, dat is opgesteld voor de gemeente Rotterdam, betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat bij appellant de volgende door het onderzoek van Antes in 2021 en Elbertsen bevestigde beperkingen die de verzekeringsarts heeft beschreven van toepassing zijn:
•Respect, betrokkenheid en sympathie in relaties tonen en beantwoorden, inleving is
beperkt, stelt eigen belang boven dat van de ander;
•Hanteren van conflicten, appellant kan zich irriteren aan mensen die zijn zienswijze niet delen;
•Omgaan met meerderen, heeft weinig met regels en autoriteit, hij kan niet tegen kleineren;
•Besturen van een vervoermiddel in beroepsmatige zin, met name personenvervoer.
Appellant kan zakelijk samenwerken, hij heeft dat in het verleden ook gedaan. Hij toont geen
berouw, vindt zelf dat hij niets fout heeft gedaan en rationaliseert zijn gedrag. Hij voldoet
hiermee aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Appellant is gevoelig voor autoriteitsconflicten en wantrouwend naar anderen, waardoor er nog forse beperkingen bestaan in zijn sociaal functioneren en samenwerken met anderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat het onderzoek en advies van Elbertsen niet binnen de kaders van de Wajong is verricht en de situatie en behandelingen in 2021 betreft. Gelet op alle beschikbare informatie, die door de verzekeringsartsen in de beoordeling is betrokken, bestaat onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat en waarom appellant niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden en dat er geen reden is om voor appellant een urenbeperking aan te nemen. Er is ook uitvoerig gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellant in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 december 2021 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellant de taak ‘sorteren van puin aan de lopende band (nummer 2501)’ kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. In een aanvullend rapport van 7 april 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erkend dat appellant niet heeft aangegeven dat hij over een havodiploma beschikt. Zij heeft overwogen dat appellant op de aanvraag beoordeling arbeidsvermogen heeft aangegeven dat hij de mavo heeft gevolgd en afgesloten met een diploma in 1985. Het mavodiploma heeft echter eveneens laten zien dat appellant in staat is opdrachten te begrijpen, uit te voeren en afspraken na te komen. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat werkervaring geen onderdeel is van haar motivering in het rapport van 14 december 2021. Ook heeft zij nader toegelicht dat in een werksituatie met een leidinggevende die zich niet autoritair opstelt en waarbij appellant eveneens begeleid wordt door een begeleider met specifieke kennis en vaardigheden, die kan helpen feedback over zijn functioneren te duiden op een positieve en respectvolle manier, er geen reden is waarom appellant geen afspraken met een werkgever na zou kunnen komen. Ook kan deze begeleider helpen bij de sociale omgang met collega's op de werkvloer. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat appellant niet beperkt is geacht voor eentonig werk, storingen, onderbrekingen of productiepieken en dat de functie voldoet aan de voorwaarden die de verzekeringsarts heeft gesteld. Er kan bij het uitvoeren van de taak volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een collega worden teruggevallen bij een storing. Een hoog tempo of werkdruk is niet aan de orde omdat de taak ook binnen het kader van beschut werk kan worden uitgevoerd, waarbij in een eigen of lager dan gemiddeld tempo kan worden gewerkt.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij medisch meer beperkt is dan is aangenomen. De situatie en behandeling, zoals deze in 2021 zijn beschreven, zien ook op de situatie ten tijde van zijn achttiende verjaardag en op de datum van de aanvraag. Ter ondersteuning wijst hij op de hem gegeven hulp en (financiële) ondersteuning en dat hij bekend is bij de psycholoog, psychiater en Parnassia. Appellant wijst erop dat de beoordeling van het Uwv berust op meerdere onjuistheden. Appellant heeft nooit gewerkt. Ten onrechte is opgemerkt dat hij jarenlang een autobedrijf zou hebben gehad. Verder merkt appellant op dat ten onrechte in de gegevens staat hij havo zou hebben afgerond, omdat hij niet over dat diploma beschikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per zijn achttiende verjaardag en op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie/niet over basale werknemersvaardigheden beschikt/niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur/niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellant uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De grond dat appellant nooit heeft gewerkt, slaagt niet. In het Psychodiagnostisch onderzoek van Antes uit 2021 heeft appellant bij de anamnese verklaard dat hij jarenlang een autobedrijf heeft gehad.
4.5.
Er is sprake van een zogenaamde laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak [1] ligt de bewijslast en dus het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. De omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, dient daarom voor risico van appellant te blijven.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant in de te beoordelen periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Sheerzad

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400.