ECLI:NL:CRVB:2024:945
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante op basis van arbeidsongeschiktheid na zwangerschaps- of bevallingsklachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 25 januari 2022. Appellante, werkzaam als medewerkster in de glastuinbouw, had zich ziekgemeld vanwege zwangerschaps- of bevallingsklachten. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen, en beëindigde haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar psychische klachten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.