ECLI:NL:CRVB:2024:943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/2885 JW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter van de Raad voor de Rechtspraak had op 19 oktober 2022 een verzoek van het college tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Dit verzoek was gedaan in het kader van een eerder door de rechtbank opgelegde verplichting tot betaling van een bedrag van € 132.000,-. Op 19 september 2023 heeft een mentor van de verzoeker verzocht om afrekening en uitbetaling van dit bedrag, wat door de voorzieningenrechter werd aangemerkt als een verzoek tot wijziging van de eerdere uitspraak. De zitting vond plaats op 4 december 2023, waar de verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder en mentor, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L. Schouten-Huijsmans en mr. L Flapper.

De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat er ontwikkelingen waren tussen partijen en heeft besloten het verzoek tot wijziging aan te houden tot de behandeling van het hoger beroep op 8 februari 2024. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de juridische basis voor het treffen van een voorlopige voorziening besproken, waarbij werd verwezen naar de artikelen 8:104 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit, wat in deze zaak niet het geval was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter op 8 mei 2024 het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep aanhangig was op het moment van de uitspraak. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22/2885 JW-VV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorziening van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2313
Partijen:
[betrokkene] te verzoeker (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)
Datum uitspraak: 8 mei 2024
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2022, 21/2591 en 21/3177.
Bij uitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2313, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van het college tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen onder de bepaling dat het college het door de rechtbank bepaalde bedrag van in totaal € 132.000,- binnen een maand na de datum van die uitspraak stort op een geblokkeerde rekening bij een door het college te kiezen notaris.
Namens verzoeker heeft één van zijn mentoren, [mentor] , bij brief van 19 september 2023 verzocht om tot afrekening en uitbetaling van het bedrag te komen.
De voorlopige voorzieningenrechter van de Raad heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek tot wijziging van zijn uitspraak van 19 oktober 2022.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting van 4 december 2023. Namens verzoeker zijn verschenen zijn bewindvoerder [bewindvoerder] en [mentor] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Schouten-Huijsmans en mr. L Flapper.
Gelet op de ter zitting gebleken ontwikkelingen tussen partijen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek tot het wijzigen van de eerder getroffen voorlopige voorziening aan te houden tot de behandeling van het hoger beroep van het college op de – al geplande – zitting op 8 februari 2024.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit). Wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3452.
3. Bij uitspraak van 2 mei 2024, 22/2880 JW en 24/213 WMO15, heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van het college slaagt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover aangevochten, het (bestreden) besluit van 27 april 2021 vernietigd voor zover dat ziet op de gevraagde woonvoorziening en het besluit van 23 oktober 2020 in zoverre herroepen. De Raad heeft het beroep tegen het door het college genomen nadere besluit van 18 december 2023, waarin het college – kort samengevat – aan betrokkene een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 heeft verstrekt, ongegrond verklaard.
4. Met de onder 3 genoemde uitspraak in de zaak met nummers 22/2880 JW en 24/213 WMO15 wordt niet langer voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Wat onder 4 is overwogen leidt ertoe dat het verzoek een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.R. Olde Engberink