ECLI:NL:CRVB:2024:930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
22/1587 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op gehuwdenbijstand en schulden van de partner in het kader van de Participatiewet

In deze zaak staat centraal of het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal terecht een bedrag heeft ingehouden op de gehuwdenbijstand van belanghebbende ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag op de vorderingen van haar partner. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet buiten het kader van het gelegde beslag is getreden. De appellante, die als bewindvoerder optreedt voor belanghebbende, betoogt dat het beslag niet op de helft van de bijstand van belanghebbende gelegd kon worden, omdat zij geen schuld had aan de beslaglegger. De Raad stelt vast dat de vordering van de partner op het college de gehele gehuwdenbijstand omvat, en dat belanghebbende en haar partner gezamenlijk recht hebben op deze bijstand. De Raad bevestigt dat het college verplicht is om medewerking te verlenen aan het derdenbeslag, zonder de geldigheid en omvang daarvan te beoordelen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/1587 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2022, 21/1903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante), als bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal (college)
Datum uitspraak: 7 mei 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag een bedrag heeft ingehouden op het deel van de gehuwdenbijstand dat moest worden betaald aan belanghebbende, terwijl niet zij, maar haar partner een schuld had aan de beslaglegger. Uit de Participatiewet (PW) vloeit voort dat echtgenoten gezamenlijk recht op bijstand hebben. De vordering van bijstand van de partner van belanghebbende op het college omvat daarom de gehele gehuwdenbijstand en niet enkel het deel dat aan hem wordt uitbetaald. Het college is niet buiten het kader van het gelegde beslag getreden. Het subsidiaire standpunt van appellante ziet op de geldigheid en omvang van het beslag. Appellante zal zich hiervoor tot de deurwaarder of tot de civiele rechter kunnen wenden. Appellante krijgt daarom niet gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.J. Moerman hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 februari 2024. Voor appellante is mr. Moerman verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H. Heijmen en mr. B. Arabaci.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Belanghebbende staat onder bewind. Zij ontving in de periode waar het hier om gaat samen met haar partner (partner), bijstand op grond van de PW naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 16 juni 2020 heeft een deurwaarder executoriaal beslag gelegd op alle vorderingen die de partner had op het college. Met een besluit van 17 juni 2020 gericht aan belanghebbende en haar partner heeft het college medegedeeld dat ter uitvoering van het beslag elke maand een bedrag van € 51,57 op de uitkering wordt ingehouden. Verder heeft het college meegedeeld dat ook de vakantietoeslag eens per jaar zal worden overgemaakt naar de deurwaarder.
1.3.
Het college heeft naar aanleiding van een mededeling van het CAK, dat belanghebbende en haar partner zijn afgemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet, het in te houden bedrag gewijzigd in € 75,64 per maand. Het college heeft dit met een besluit van 1 juli 2020 bekend gemaakt aan belanghebbende en haar partner. Op de uitkeringsspecificatie over de maand juni 2020 is te zien dat het college een bedrag van € 75,64 heeft ingehouden ten behoeve van de deurwaarder.
1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2020 en tegen de uitkeringsspecificatie over de maand juni 2020.
1.5.
Het college is met een besluit van 11 maart 2021 (bestreden besluit) bij de hoogte van de inhouding ter uitvoering van het derdenbeslag gebleven. Hieraan ligt ten grondslag dat belanghebbende en haar partner een gezamenlijk recht op algemene bijstand hebben. Het college is binnen de kaders van het beslag gebleven, want het feit dat wettelijk in beginsel de helft van de gezinsbijstand wordt uitbetaald aan elk van de echtgenoten is een bepaling van praktische aard, die niets afdoet aan de ondeelbaarheid van het recht op bijstand.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het college heeft met het bestreden besluit de beslissing genomen om niet de volledige bijstand te betalen, maar om bedragen daarop in mindering te brengen ter uitvoering van een op die bijstand gelegd beslag (derdenbeslag) in verband met schulden van de partner.
4.2.
Het college is verplicht om volledige medewerking te verlenen aan een derdenbeslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Dat volgt uit vaste rechtspraak. [1] Ook de bestuursrechter moet bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven beschouwen. De toetsing van de bestuursrechter kan niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. Toetsing van de geldigheid en de omvang van het beslag zijn voorbehouden aan de civiele rechter.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het college niet is gebleven binnen het kader van het gelegde derdenbeslag. Zij stelt daartoe het volgende. Het beslag is gelegd op alle vorderingen die de partner had op het college. De vordering van de partner op het college betreft slechts de helft van de bijstand en niet de gehele gehuwdenbijstand. Alleen daarop kan beslag worden gelegd ten behoeve van zijn schulden. Geen beslag is mogelijk op de vordering die belanghebbende, voor de andere helft van de gehuwdenbijstand, op het college heeft. Doordat het beslag is uitgevoerd door inhoudingen op de gehele gehuwdenbijstand en dus ook op het gedeelte van belanghebbende, is het college niet binnen het kader van het beslag gebleven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het kader van het beslag in verband met schulden van de partner werd (mede) bepaald door alles wat de partner had te vorderen van het college. De partner had, anders dan appellante meent, de volledige gehuwdenbijstand van het college te vorderen. Dit wordt hierna toegelicht.
4.3.2.
Belanghebbende en haar partner hadden gezamenlijk recht op de volledige gehuwdenbijstand. Dat volgt uit artikel 11, vierde lid, van de PW. Dat in beginsel die bijstand aan elk van de gehuwden voor de helft wordt betaald, maakt dit niet anders. Die gesplitste betaling, geregeld in artikel 45, vierde lid, van de PW, ziet immers enkel op de uitvoering van de wet, namelijk op de wijze van uitbetaling van het recht. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de gesplitste uitbetaling is ingevoerd met het oog op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. [2] In de memorie van toelichting bij de herinrichting van de Algemene Bijstandswet staat daarover verder onder meer het volgende: “Gesplitste uitbetaling dient de regel te zijn, teneinde een zo zuiver mogelijke aansluiting te bereiken bij het uitgangspunt dat de gezinsbijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt. Dit impliceert evenwel niet dat voor de echtgenoten een strikt individueel uitkeringsrecht bestaat. Het uitkeringsrecht wordt, aan de hand van de gezamenlijke behoeften en middelen, als geheel vastgesteld, waarbij beide echtgenoten een gelijke aanspraak op de gezinsbijstand kunnen doen gelden.”
4.3.3.
De stelling van appellante dat het beslag niet kon worden gelegd op de helft van de gehuwdenbijstand die aan belanghebbende moest worden uitbetaald, omdat belanghebbende geen schuld had aan de beslaglegger, houdt dan ook geen stand. De vordering van de partner op het college strekte zich immers ook uit tot dat aan belanghebbende te betalen deel van de gehuwdenbijstand en viel daarom binnen het kader van het beslag.
4.4.
Appellante heeft subsidiair aangevoerd dat de bijstand een goed is dat in de gemeenschap valt en dat de schuldeiser van een deelgenoot in die gemeenschap alleen diens aandeel in een gemeenschappelijk goed, dus in dit geval het aandeel van de partner in de vordering tot gehuwdenbijstand, kan uitwinnen. Zij verwijst daarbij naar de artikelen 166, eerste lid, en 175, derde lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het standpunt van appellante heeft betrekking op de omvang en geldigheid van het beslag. Zoals hierboven onder 4.2 overwogen strekt de toetsing van de bestuursrechter niet verder dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Appellante zal zich hiervoor tot de deurwaarder of tot de civiele rechter kunnen wenden.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en F. Hoogendijk en M. Kleijn Hesselink als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 11 van de Participatiewet
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
(…)
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 45 van de Participatiewet
4. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende echtgenoten voor de helft dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1409 en de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3340.
2.Kamerstukken II, 1991/91, 22545, nr. 3, p. 58-59.