ECLI:NL:CRVB:2024:925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
22/1216 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van kosten in bezwaar bij maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A. van ’t Laar, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 22/1216 WMO15. De zaak betreft de vergoeding van kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van haar bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden. Het college had in een eerder besluit, gedateerd 26 maart 2020, een resultaatgerichte indicatie voor huishoudelijke ondersteuning afgegeven, waar appellante niet duidelijkheid over had gekregen. In het bestreden besluit van 6 oktober 2020 werd haar een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning van drie uur per week toegekend. Appellante stelde dat het college ten onrechte de kosten van haar bezwaar niet had vergoed.

Tijdens de zitting op 7 februari 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de inhoudelijke punten van het geschil, maar niet over de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het vergoeden van de kosten. De Raad oordeelde dat het college onterecht de kosten niet had vergoed, omdat het besluit van 26 maart 2020 in strijd was met het rechtzekerheidsbeginsel. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 4.748,-, inclusief griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

22/1216 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2022, 20/3175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heusden (college)
Datum uitspraak: 20 maart 2024

SAMENVATTING

Voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor het vergoeden van de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het college heeft deze kosten ten onrechte niet aan appellante vergoed.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van ’t Laar hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024. Voor appellante is mr. Van ’t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. van Hooijdonk en I. Fonken.

OVERWEGINGEN

De omvang van het geding
1.1.
Partijen hebben tot aan de zitting in hoger beroep onder andere gestreden over de omvang van een aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening.
1.2.
Tijdens een schorsing van de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de inhoudelijke punten van het geschil. Partijen hebben echter geen overeenstemming kunnen bereiken over de proceskosten en de vergoeding van de kosten in bezwaar. Partijen blijven verdeeld over het antwoord op de vraag of bij de beslissing op bezwaar het primaire besluit is herroepen en een vergoeding van de kosten in bezwaar had moeten plaatsvinden. Partijen zijn overeengekomen dat appellante de inhoudelijke gronden van het hoger beroep intrekt onder de voorwaarde dat de Raad zich uitspreekt over het antwoord op vorenbedoelde vraag en – indien daartoe aanleiding bestaat – zich uitspreekt over de totale hoogte van de (proces)kosten. De Raad ziet ter finale beslechting van het geschil aanleiding om aan het verzoek van partijen te voldoen.

Het oordeel van de Raad

2.1.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens vaste rechtspraak [1] is van herroepen alleen sprake indien het besluit, waartegen het bezwaar is gericht, wordt ingetrokken of wordt gewijzigd wat betreft zijn rechtsgevolg. In dit geval heeft het college bij het besluit van 26 maart 2020 in strijd met de rechtspraak van de Raad een resultaatgerichte indicatie voor huishoudelijke ondersteuning afgegeven. Appellante wist op grond van deze indicatie niet op hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning zij aanspraak kon maken. Met het in bezwaar genomen bestreden besluit van 6 oktober 2020 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning voor drie uur per week verstrekt. Reeds hiermee is het besluit van 26 maart 2020 gewijzigd wat betreft zijn rechtsgevolg. Nu de resultaatgerichte indicatie in het besluit van 26 maart 2020 in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, wat tussen partijen niet in geschil is, is ook sprake van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor het vergoeden van de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De enig over gebleven beroepsgrond slaagt mitsdien. Ten overvloede wijst de Raad erop dat, anders dan het college en de rechtbank hebben aangenomen, uit het dossier niet duidelijk volgt hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning appellante naar aanleiding van het besluit van 26 maart 2020 of daaraan voorafgaand in de praktijk heeft ontvangen en bestaat hierover tussen partijen ook geen overeenstemming.

Conclusie en gevolgen

2.2.
Het hoger beroep, zoals door appellante – in overleg met het college – beperkt, slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover nog aangevochten. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, beide voor zover deze zien op de weigering de kosten van appellante in bezwaar te vergoeden.
3. Op grond van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb zal het college worden veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- aan kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting). Nu het hoger beroep, voor zover nog gehandhaafd, slaagt, krijgt appellante ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Zij krijgt ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 oktober 2020, beide voor zover betrekking hebbend op de weigering de kosten van appellante in bezwaar te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.748,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:97.