ECLI:NL:CRVB:2024:921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv, waarbij het bestuursorgaan volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.B.A. Willering, heeft op 17 januari 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van het Uwv in de proceskosten. Het Uwv heeft zich bereid verklaard om deze kosten te vergoeden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener tegemoet is gekomen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 december 2023 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, wat de intrekking van het hoger beroep rechtvaardigt.
De proceskosten zijn begroot op € 3.500,-, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht van € 185,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter en de griffier.