ECLI:NL:RBDHA:2022:7842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 21/3986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ZW-uitkering en geschiktheid voor werk bij beperkingen door ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaakmedewerkster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar deze was per 24 februari 2021 beëindigd op basis van een beoordeling van haar arbeidsmogelijkheden. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen vanwege ernstige bekkeninstabiliteit en dat er een urenbeperking nodig was om te kunnen herstellen van de pijn die zij ervoer bij het zitten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 juli 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft de medische rapporten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

De rechtbank constateert dat de aard van de beperkingen van eiseres, met name rug- en bekkenklachten, niet in geschil is. De discussie betreft vooral de mate van deze beperkingen en de noodzaak van een urenbeperking. Eiseres heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar stelling dat een urenbeperking noodzakelijk is. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de geduide functies, waaronder de functie van boekhouder, geschikt zijn voor eiseres, mits zij haar werkhouding kan variëren en regelmatig kan pauzeren. De rechtbank concludeert dat de beperkingen zoals door verweerder vastgesteld in stand kunnen blijven, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3986 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. B.B.A. Willering,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringenverweerder,
gemachtigde: M.L. Steeksma.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 24 februari 2021 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Tevens was aanwezig [A], de zus van eiseres.

Overwegingen

1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als schoonmaakmedewerkster voor gemiddeld
28,81 uur per week. Van 26 oktober 2016 tot 15 februari 2017 is aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend. Per 15 februari 2017 is aan haar een ZW-uitkering toegekend.
1.2
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiseres op 28 juni 2018 beoordeeld door een verzekeringsarts en zijn haar beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van die datum. Aan de hand van die FML heeft de arbeidsdeskundige de volgende functies geduid: boekhouder / kassier, administratief medewerker afhandelingen, vertegenwoordiger, administratief medewerker /correspondent, werkplanner garage / receptionist garage, administratief ondersteunend medewerker.
Naar aanleiding van deze beoordeling heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres per 24 augustus 2018 beëindigd omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Dit besluit is na bezwaar in stand gebleven.
1.3
Op 1 november 2018 heeft eiseres zich opnieuw ziekgemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Per 31 januari 2019 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend. Per 21 november 2019 is de ZW-uitkering van eiseres beëindigd omdat aan haar per die datum tot 12 maart 2020 een WAZO-uitkering is toegekend. Met ingang van 12 maart 2020 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
1.4
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiseres op 22 januari 2021 door de primaire arts op het spreekuur gezien. Deze arts heeft op basis van de bevindingen van het spreekuur en van het dossieronderzoek een rapport uitgebracht, dat getoetst en akkoord is bevonden door de verzekeringsarts. In dit rapport is vermeld dat met name het zitten en (trap)lopen fors beperkt zijn en dat beperkingen aan de orde zijn voor onder andere lang staan, zwaar tillen en bukken. Daarnaast leidt frequente krachtinspanning in combinatie met langdurige statische houdingen van de hand bij eiseres tot toename van klachten, waardoor werk met een dergelijke belasting niet passend wordt geacht. Links werden afwijkingen geobjectiveerd, waardoor schroefbewegingen met krachtige beweging vanuit de pols beperkt mogelijk zijn. De beperkingen van eiseres zijn neergelegd in de FML van 2 februari 2021. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige op 15 februari 2021 een rapport opgesteld waarin is vermeld dat de functie boekhouder geschikt wordt geacht voor eiseres. Omdat ten minste één van de geduide functies geschikt wordt geacht voor eiseres, kan zij hersteld worden gemeld. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.5
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in het rapport van 23 maart 2021 de belastbaarheid van eiseres heroverwogen. De verzekeringsarts b&b heeft dit gedaan op basis van dossieronderzoek en de ingebrachte medische informatie. In het rapport is vermeld dat het moeten kunnen afwisselen van houding in een werksituatie mogelijk dient te zijn. Als toelichting kan gelden dat het voor eiseres mogelijk moet zijn te vertreden als het zitten haar te lang is geweest. Dan gaat het om korte onderbrekingen van hooguit 5 minuten die 3 tot 4 keer in een uur het zitten onderbreken. Ook kan het afwisselen met staand doorwerken uitkomst bieden.
1.6
Aan de hand van (onder meer) deze toelichting heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzocht of eiseres geschikt is voor één van de geduide functies en de bevindingen hiervan neergelegd in het rapport van 21 april 2021. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat eiseres nog steeds geschikt wordt geacht voor de geduide functie van boekhouder. Wat betreft de toelichting van de verzekeringsarts b&b is in het rapport vermeld dat tijdens de werkzaamheden naar behoefte ook mag worden gestaan en dat elk bureau daarvoor op hoogte kan worden ingesteld. Het meer gaan staan in plaats van zitten overschrijdt de beperking van het staan van 2 tot 3 uur per dag niet. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.1
Eiseres voert aan dat zij de geduide functies niet kan vervullen, omdat zij niet in staat is lang te zitten. Zij heeft een ernstige vorm van bekkeninstabiliteit. Bij alle geduide functies moet eiseres langer dan een half uur zitten. Zitten brengt zoveel pijn met zich mee dat zij daarna moet liggen om van de pijn bij te komen.
Bij de geduide functies is dat niet mogelijk. Daarnaast zou een urenbeperking moeten worden aangenomen zodat eiseres kan herstellen van de pijn.
2.2
In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van haar standpunt nadere, medische informatie ingebracht: een brief van 15 maart 2021 van ergotherapeut E. Rolloos, een brief van 14 juni 2021 van reumatoloog M. van de Schoot en een brief van 31 januari 2021 van bekkenfysiotherapeut G. Sterk. Ter zitting is de eerder overgelegde – maar niet in leesbare vorm – brief van voornoemde fysiotherapeut van 29 september 2021 besproken.
3. Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd mede onder verwijzing naar het rapport van 7 december 2021 van de verzekeringsarts in beroep. Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de brief van de fysiotherapeut G. Sterk van 29 september 2021.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank constateert dat de aard van de beperkingen niet in geschil is. Het gaat met name om (lage) rugklachten / bekkenklachten. Wel is in geschil de mate van de beperkingen die uit deze klachten voortvloeien. Eiseres meent dat wegens deze klachten ruimere hersteltijd nodig is na een werkdag, en deswege een urenbeperking vereist is, en dat tevens een werkomgeving vereist is waarbij het mogelijk is om na een tijdsblok van werk te herstellen door liggend te rusten. Zijdens verweerder wordt gesteld dat met de beperkingen ingevolge de aandoening(en) van eiseres voldoende rekening is gehouden.
4.2
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat een urenbeperking aan de orde zou zijn is door eiseres geen nadere onderbouwing gegeven. De rechtbank passeert deze stelling dan ook, mede in het licht van de medische toelichting zijdens verweerder. De rechtbank wijst in dit verband op het rapport van de verzekeringsarts in beroep dat op dit punt toelicht dat een urenbeperking niet nodig is bij variatie van de werkhouding en door het zitten regelmatig te onderbreken. De rechtbank kan verweerder daarbij volgen dat de zijdens eiseres overgelegde stukken van de fysiotherapeut en de reumatoloog in wezen in lijn zijn met het standpunt van verweerder, in zoverre dat de fysiotherapeut en reumatoloog adviseren gebruik te maken van methodieken om te komen tot meer bewegen, meer volhouden, mobiliserende oefeningen, en therapie voor de houding.
4.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat voor het herstellen tijdens het werk de mogelijkheid van liggend pauzeren vereist is, is door eiseres de brief van 14 juni 2021 van ergotherapeut E. Rolloos overgelegd, zoals eerder ook in bezwaar overgelegd. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts in bezwaar van 23 maart 2021. De rechtbank acht het standpunt van verweerder met deze rapportage voldoende toegelicht, in die zin dat inzichtelijk is dat uit de aandoening van eiseres de noodzaak van het door haar gestelde regime niet blijkt, nog daargelaten dat de ergotherapeut kennelijk uitgaat van een aaneengesloten werkblok van 90 minuten, terwijl het veranderen van houding in de geduide functie ook na 30 minuten mogelijk moet zijn.
4.4
De rechtbank concludeert dat de aangevoerde gronden niet slagen en daarmee de beperkingen zoals door verweerder aangenomen in stand kunnen blijven. Aldus kan ook de arbeidsdeskundige beoordeling dat de functie boekhouder geschikt is en eiseres daarmee hersteld verklaard, in stand blijven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.