ECLI:NL:CRVB:2024:920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 november 2021. Appellant, die eerder als productiemedewerker slagerij werkte, ontving sinds 11 mei 2020 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van de conclusie dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, ondanks dat hij niet meer in staat werd geacht zijn laatste functie te vervullen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen hem verhinderden om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 mei 2024 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de medische situatie van appellant niet was verslechterd ten opzichte van de eerdere beoordeling en dat hij in staat was om de bij de EZWb geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.