ECLI:NL:CRVB:2024:92
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor ziekengeld na beëindiging van het dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als administratief medewerker werkte, meldde zich op 22 november 2021 ziek met psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 30 november 2021, ontving zij ziekengeld op basis van de Ziektewet. De verzekeringsarts oordeelde op 13 januari 2022 dat appellante per 17 januari 2022 weer arbeidsgeschikt was. Appellante meldde zich echter op 14 januari 2022 opnieuw ziek, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. Het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon onderbouwen en verklaarde haar bezwaar ongegrond.
De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er nieuwe feiten waren die haar arbeidsongeschiktheid onderbouwden. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat er geen toename van objectiveerbare afwijkingen was en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad benadrukte dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere beoordelingen kon weerleggen. De uitspraak werd gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier S.N. de Groot.