Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
.De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak 23/1685 WAO. In elke zaak wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.
Centrale Raad van Beroep
Op 1 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een dwangsom. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 1 december 2022 had geoordeeld dat het Uwv appellant een dwangsom van € 184,- had toegekend, maar dat hij geen recht had op een hogere dwangsom. De zaak draait om de vraag of het Uwv de dwangsom correct heeft berekend in het kader van een verzoek om verhoging van de WAO-uitkering, dat appellant had ingediend vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
Appellant had het Uwv in gebreke gesteld omdat er geen tijdig besluit was genomen op zijn verzoek. Het Uwv had uiteindelijk een dwangsom van € 184,- toegekend, berekend op basis van de dagen dat het besluit te laat was genomen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de hoogte van de dwangsom correct heeft berekend en dat appellant geen recht heeft op een hogere dwangsom, ondanks zijn argumenten dat hij recht had op een hogere vergoeding. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat de wettelijke regels omtrent dwangsommen en de termijnen voor het nemen van besluiten door bestuursorganen strikt moeten worden nageleefd. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv niet in gebreke is gebleven met betrekking tot de toekenning van de dwangsom, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de proceskosten niet vergoed, omdat het hoger beroep niet slaagde.