In deze zaak gaat het om de afwijzing van drie aanvragen om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. De afwijzing van de eerste aanvraag is gebaseerd op de stelling dat appellante de medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet alle gevraagde bankafschriften over te leggen. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat appellante de gevraagde bankafschriften van de ABN-rekening van haar dochter niet heeft verstrekt, wat leidt tot de conclusie dat de eerste aanvraag terecht is afgewezen. Voor de tweede aanvraag heeft het college deze grondslag echter niet gehandhaafd, omdat appellante niet expliciet om de bankafschriften van de dochter is verzocht. Dit betekent dat de afwijzing van de tweede aanvraag onterecht was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de bestreden besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren tegen de afwijzingen van de aanvragen. De Raad heeft ook bepaald dat appellante recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 3.500,- bedraagt, en dat het college het betaalde griffierecht van € 225,- moet vergoeden.