ECLI:NL:CRVB:2024:87

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
21/1235 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2024 uitspraak gedaan over de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1981, heeft in 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van het oordeel dat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, maar de rechtbank Rotterdam heeft dit beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 december 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F.S. Jansen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.

Appellante heeft aangevoerd dat haar medische situatie na 3 december 2015 is verslechterd en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, waaronder diabetes, fibromyalgie, en een auto-immuunziekte. De Raad heeft echter geoordeeld dat de termijn van vijf jaar, zoals bedoeld in de Wajong, al was verstreken op het moment dat appellante haar aanvraag indiende. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante aangevoerde medische klachten niet relevant zijn voor de beoordeling van haar aanvraag, omdat deze klachten zich buiten de geldende termijn hebben voorgedaan.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de strikte toepassing van de termijnen in de Wajong-regelgeving.

Uitspraak

21/1235 WAJONG
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2021, 19/4023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante heeft zij geen arbeidsvermogen en heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar medische situatie die na 3 december 2015 is verslechterd. Naar het oordeel van de Raad was op dat moment de in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong bedoelde termijn verstreken en heeft het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft verzocht om een Wajong-uitkering. Bij besluit van 4 september 2017 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft hiertegen bezwaar en – nadat het Uwv dit besluit heeft gehandhaafd – beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 juli 2019 (zaaknummer 18/3400) heeft de rechtbank Rotterdam dit beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2139) heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
1.2.
Met een door het Uwv op 29 november 2018 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ heeft appellante opnieuw om een Wajong-uitkering verzocht. Daarbij is onder meer vermeld dat appellante te maken heeft met diabetes, fibromyalgie, een
auto-immuunziekte en whiplash. Bij besluit van 12 december 2018 heeft het Uwv appellante te kennen gegeven dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van
4 september 2017 omdat appellante bij haar aanvraag geen nieuwe informatie heeft gevoegd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder een gewijzigde motivering. Appellante heeft – volgens het Uwv – verzocht om beoordeling van haar actuele medische situatie (29 november 2018) en dat moment valt buiten de vijfjaartermijn na het achttiende jaar van appellante dan wel de datum waarop zij is afgestudeerd (4 juli 2011).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte in de zin van artikel 1:1a van de Wajong kan worden aangemerkt. De door appellante in beroep overgelegde medische gegevens leiden niet tot twijfel aan de conclusies in de medische rapporten van het Uwv van 15 mei 2018 en 30 oktober 2018. Appellante heeft niet genoegzaam naar voren gebracht waarom zij het oneens is met het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het betoog dat met een aantal klachten geen rekening is gehouden, zoals die voortkomend uit het carpaal tunnel syndroom, slaagt niet. Niet gebleken is dat deze klachten bestonden op de dag dat appellante achttien jaar werd of gedurende ten minste zes maanden studerende was. Evenmin is gebleken dat deze klachten binnen vijf jaar daarna zijn verergerd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat bij haar op dertienjarige leeftijd diabetes mellitus is geconstateerd. Als gevolg daarvan heeft zij klachten en heeft zij vier á vijf keer per week een hypo. Volgens appellante heeft zij geen arbeidsvermogen en zijn haar klachten in de loop der tijd verergerd. Diabetes kan leiden tot een carpaal tunnel syndroom, een triggerfinger en neuropathie en appellante heeft deze kwalen ook daadwerkelijk gekregen. Volgens appellante is hiermee, en met haar klachten als gevolg van (onder meer) bloedarmoede, een auto-immuunziekte en neuropathie van de linkerarm, onvoldoende rekening gehouden. Bij appellante is omstreeks juni 2015, toen zij 34 jaar was, fibromyalgie gediagnostiseerd. Ook heeft appellante te maken met concentratieklachten en in 2002 heeft appellante een whiplash opgelopen waarvan zij nog steeds last heeft. Zij kan haar hoofd niet snel of ver naar links of rechts bewegen en kan daardoor de geselecteerde taak scanner niet verrichten.
3.2.
Op 15 juli 2022 heeft appellante desgevraagd gereageerd op voormelde uitspraak van de Raad van 26 augustus 2021. Appellante wijst erop dat deze uitspraak betrekking heeft op de periode vóór 3 december 2015 en zij stelt dat haar klachten daarna zijn verergerd en dat er nieuwe klachten zijn bijgekomen. Volgens appellante moet met deze verslechterde medische situatie rekening worden gehouden in deze beoordeling. Appellante stelt dat al de toegenomen klachten en nieuwe complicaties het gevolg zijn van diabetes.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van een Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Gelet op de reactie van appellante onder 3.2 op de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2021 en de toelichting ter zitting begrijpt de Raad het standpunt van appellante aldus dat per
3 december 2015 uit moet worden gegaan van een verslechterde medische situatie.
4.2.
Dit betoog treft geen doel. Immers, op 3 december 2015 was de periode van vijf jaar zoals bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong al ruimschoots verstreken. Daarbij wordt ervan uitgaan dat de diabetes al bestond op het achttiende jaar van appellante en de auto- immuunziekte is ontstaan in 2007 toen appellante nog studeerde. De whiplash is ontstaan in 2002, vóór de studie, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden. Ook de overige aandoeningen, zoals het carpaal tunnel syndroom en fibromyalgie, zijn ontstaan buiten de in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong bedoelde periode. Of deze aandoeningen al dan niet zijn gerelateerd aan de diabetes is daarbij niet van belang. Uitgaande van de jaren 1999 en 2007 als (mogelijk€ startmoment(en) van voormelde vijfjaarstermijn, kan geen rekening meer worden gehouden met een verslechterde medische situatie na 3 december 2015. De stelling van appellante ter zitting dat reeds ten tijde van het achttiende jaar voorzienbaar was dat de medische situatie van appellante zou gaan verslechteren, maakt dit niet anders. Bepalend is immers of in de geldende vijfjaarstermijn alsnog sprake moet zijn van een (duurzame) situatie zonder arbeidsvermogen, en niet of deze situatie in die periode te verwachten is.
4.3.
Ten overvloede wordt erop gewezen dat ook bij een gestelde verslechtering vóór
3 december 2015 geen recht op een Wajong-uitkering meer kan ontstaan. Bij zijn uitspraak van 3 augustus 2021 heeft de Raad namelijk geoordeeld dat appellante op deze datum arbeidsvermogen heeft. Gelet op dit oordeel over een datum na de voormelde vijfjaartermijnen (en voor de datum van de tweede aanvraag), kan een beroep op artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong niet meer leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering.
4.4.
Nu, gelet op het voorgaande, niet wordt toegekomen aan de inhoudelijke beantwoording van de vraag of na 3 december 2015 alsnog een situatie is ontstaan waarin geen sprake is van arbeidsvermogen, blijven de in dat verband naar voren gebrachte stellingen en overgelegde medische informatie onbesproken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.