ECLI:NL:CRVB:2021:2139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
19/3861 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering bij laattijdige aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante, geboren in 1981, heeft een aanvraag ingediend op 3 december 2015, waarbij zij aangaf te lijden aan diabetes mellitus, auto-immuun hepatitis, fibromyalgie en een whiplash. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat zij arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat appellante in staat is om gedurende een uur aaneengeschakeld te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.

In hoger beroep herhaalt appellante haar argumenten dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat haar aandoeningen haar belemmeren in het verrichten van arbeid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en het Uwv dat appellante de drempelfunctie van receptionist-telefonist kan vervullen, waarmee zij in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

19.3861 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2019, 18/3400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 juli 2021. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1981, heeft met een door het Uwv op
3 december 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante sedert 1994 diabetes mellitus heeft en dat zij daarnaast klachten heeft die verband houden met auto-immuun hepatitis, fibromyalgie en een whiplash. Appellante heeft vermeld dat de kleinste inspanningen veel energie kosten. Zij heeft pijnlijke spieren en gewrichten en ze voelt zich continu moe. Appellante acht zich hierdoor niet in staat arbeid te verrichten.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 4 september 2017 (besluit 1) heeft het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij afzonderlijk besluit van 4 september 2017 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak, omdat appellante in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit berust op de vaststelling van de arbeidsdeskundige dat appellante de drempelfunctie receptionist-telefonist kan verrichten.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluit 1 en besluit 2. Bij besluit van
17 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medische standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante één uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met de ziektebeelden en klachten van appellante en heeft deze betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom de aandoeningen van appellante geen aanleiding geven om meer beperkingen vast te stellen. In zijn rapport van 30 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet waarom in beroep geen nieuwe medische inzichten naar voren zijn gekomen die aanleiding geven om het ingenomen standpunt te wijzigen. Appellante heeft beperkingen die invloed hebben op de ADL, maar dat maakt niet dat appellante volledig ADL-afhankelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk uiteen heeft gezet dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om een taak (de taak scannen en de taak invoeren van gegevens) in een arbeidsorganisatie te verrichten. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft en niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Ten aanzien van de Indicatie banenafspraak heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft onderbouwd dat en waarom appellante met haar beperkingen de drempelfunctie receptionisttelefonist kan verrichten. De omstandigheid dat appellante in het kader van haar aanvraag om bijstand is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting doet geen afbreuk aan de bevindingen en conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het Uwv heeft zich bij het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een Wajong-uitkering en een Indicatie banenafspraak. Ten aanzien van de Wajong-beoordeling heeft appellante haar stelling herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De ernst van de diabetes mellitus is zodanig dat zij op haar achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De ernst van de aandoening is daarna alleen maar verergerd waardoor zij ook andere aandoeningen heeft gekregen, zoals een carpaal tunnel syndroom (CTS) aan beide handen, een triggerfinger en neuropathie. Als gevolg van de diabetes mellitus heeft zij vier tot vijf keer per week een hypo. Deze hypo’s zijn zo ernstig dat zij gedesoriënteerd raakt en niet gedurende ten minste een periode van een uur een taak zou kunnen verrichten. Appellante wijst verder op de (verergerde) klachten ten gevolge van de whiplash, de auto-immuun hepatitis en de fibromyalgie. Als gevolg van haar lichamelijke klachten is zij meer dan regelmatig fysiek en mentaal uitgeput en moet zij vaak bijkomen. Zij is beperkt in haar ADL en heeft hulp in het huishouden. Zij is niet vier uur per dag belastbaar. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij verwezen naar informatie van haar behandelaars en naar een persoonlijk verslag over haar medische situatie en algemene informatie over haar aandoeningen. Ten aanzien van de weigering om haar een Indicatie banenafspraak toe te kennen heeft appellante herhaald dat zij in de periode van 2014 tot 2017 in het kader van de participatiewet is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting zodat ook daaruit blijkt dat zij niet het minimumloon kan verdienen.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
De Wajong-aanvraag van appellante is een zogenoemde laattijdige aanvraag. Niet in geschil is dat appellante op haar achttiende verjaardag al last had van diabetes mellitus. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat het Uwv de aanvraag kon afwijzen omdat appellante op 3 december 2015, de datum van ontvangst van de aanvraag, arbeidsvermogen heeft, waarbij het meer specifiek gaat om de vaststelling dat appellante één uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Verder is in geschil of appellante met haar beperkingen in staat is de drempelfunctie receptionist-telefonist uit te voeren zodat zij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is voor een groot deel een herhaling van de gronden die zij in bezwaar en in beroep bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Wat betreft de stelling van appellante dat zij vanwege de hypo’s en vermoeidheidsklachten niet in staat is een uur aangesloten te werken wordt opgemerkt dat deze voorwaarde, gelet op de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359, p. 7), ziet op het zelfstandig functioneren in relatie tot de continuïteit van het productieproces. Daarbij gaat het uitsluitend om substantiële onderbrekingen in verband met de noodzaak om betrokkene bij te sturen omdat hij zelf niet kan onderkennen dat hij op enig moment niet adequaat functioneert en/of hij zichzelf daarin niet kan corrigeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij appellante geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met dermate ernstige cognitieve stoornissen dat zij niet één uur achtereen haar aandacht zou kunnen concentreren of dermate frequent moet worden bijgestuurd dat de continuïteit van een activiteit in geding komt. Ook tijdens het psychisch onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor aandachtsproblematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, gezien de goede glucosewaarden en het ontbreken van hypoglycemische unawareness, het niet aannemelijk is dat appellante ieder uur een dermate ernstige hypo heeft dat dit aan het uitvoeren van een taak in de weg zal staan. Appellante wordt daarom geacht in staat te zijn gedurende een uur aangesloten te kunnen werken. In hoger beroep heeft appellante geen medische stukken overgelegd die aan dit standpunt doen twijfelen.
4.5.
De verzekeringsartsen hebben verder rekening gehouden met de fysieke beperkingen die voortkomen uit de fibromyalgie, diabetes mellitus en de auto-immuun hepatitis en die de grondslag voor een beperkte belastbaarheid vormen. Overwogen is dat bij appellante geen sprake is van een ernstig medisch beeld dat een stoornis in de energiehuishouding veroorzaakt. De extra recuperatiebehoefte van appellante kan volgens de verzekeringsarts vanuit medisch oogpunt niet goed worden verklaard. Appellante dient geactiveerd te worden, maar deze activiteiten dienen niet fysiek zwaar belastend te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat een minimale belastbaarheid van vier uur per dag in energetisch relatief lichte werkzaamheden medisch goed te onderbouwen is. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 30 oktober 2018, 15 oktober 2019 en 31 maart 2021 verder inzichtelijk uiteengezet waarom de door appellante in beroep en hoger beroep ingebrachte medische stukken geen aanleiding geven om het standpunt ten aanzien van het medisch feitencomplex en de daaruit voortvloeiende fysieke beperkingen te wijzigen. De klachten aan de handen, die nu deels verklaard kunnen worden door een milde CTS, zijn betrokken bij de beoordeling. Ook de aanwezigheid van een triggerfinger brengt hierin geen verandering. Verder heeft het Uwv terecht gesteld dat de verergering van de aandoeningen en toename van klachten vanaf 2018 in onderhavige zaak geen rol kunnen spelen nu de datum in geding 3 december 2015 is.
4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv gevolgd dat appellante op de datum waarop zij haar aanvraag indiende arbeidsvermogen heeft en dus niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.
4.7.
Ook volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat appellante de drempelfunctie receptionist-telefonist kan vervullen, waarmee zij geacht wordt het minimumloon te kunnen verdienen en zodoende niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante, die in hoger beroep zijn herhaald, afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen.
4.8.
Uit 4.3. tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M.M. Chevalier