ECLI:NL:CRVB:2024:859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
21/436 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nieuwe aanspraak op studiefinanciering wegens onvoldoende medische onderbouwing

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024, met zaaknummer 21/436 WSF, wordt de weigering van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om aan appellant een nieuwe aanspraak op studiefinanciering te verstrekken, in stand gehouden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank Den Haag, die eerder op 18 december 2020 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had verzocht om een nieuwe aanspraak op studiefinanciering op basis van bijzondere omstandigheden van medische aard, maar de medisch adviseur van de minister heeft vastgesteld dat appellant niet als direct gevolg van deze omstandigheden zijn opleiding heeft moeten beëindigen.

De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische situatie onjuist is ingeschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister niet zelfstandig hoeft te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden voor studiefinanciering is voldaan, maar enkel moet kijken of de voorgeschreven verklaringen van de onderwijsinstelling en een arts zorgvuldig zijn opgesteld. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de beslissing van de minister in stand, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een nieuwe aanspraak op studiefinanciering en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

21/436 WSF
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2020, 20/2322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
In deze uitspraak onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. Daarmee is de weigering van de minister om aan appellant een nieuwe aanspraak op studiefinanciering te verstrekken in stand gebleven.

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Appellant is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Hummel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1987, stond van september 2010 tot en met augustus 2018 ingeschreven aan de [naam universiteit] voor een opleiding Civiele Techniek.
In verband daarmee is hem op grond van de Wsf 2000 [1] studiefinanciering toegekend.
1.2.
Bij formulier ‘Verzoek Voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden’ van 29 januari 2018 heeft appellant de minister gevraagd om hem – op grond van artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 – een nieuwe aanspraak op studiefinanciering toe te kennen wegens bijzondere omstandigheden van medische aard.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2018 heeft de minister geweigerd om aan appellant een nieuwe aanspraak op studiefinanciering toe te kennen.
1.4.
Tegen het besluit van 22 november 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister bij besluit van 13 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep dat appellant heeft ingediend tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de weigering van de minister om aan appellant een nieuwe aanspraak op studiefinanciering te verstrekken in stand gelaten. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [2] en voor zover nog van belang het volgende overwogen. De in artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf 2000 geboden voorziening is alleen bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden. Uit verklaringen van het bestuur van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven én van een arts zal moeten blijken dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling. Uit 5.16, vijfde lid, van de Wsf 2000 volgt dat het niet aan de minister is om zelfstandig te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. Het is wel aan de minister om te bezien of de voorgeschreven verklaringen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk en consistent zijn. In dit geval heeft de minister terecht nader onderzoek laten verrichten door zijn medisch adviseur. Naar aanleiding van de door appellant in beroep overgelegde gegevens heeft de medisch adviseur van de minister een nadere rapportage opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de medisch adviseur op basis van een zorgvuldig onderzoek inzichtelijk gemotiveerd heeft vastgesteld dat appellant niet als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van medische aard genoodzaakt was om zijn opleiding aan de [naam universiteit] te beëindigen. De minister mocht hierop afgaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medisch adviseur van de minister de medische situatie van appellant onjuist geeft ingeschat of dat aan de juistheid van zijn conclusies moet worden getwijfeld. Daarmee is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor toekenning van een nieuwe aanspraak op studiefinanciering. Voor het benoemen van een (medisch) deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het onderzoek door de medisch adviseur van de minister te summier is geweest, omdat de medisch adviseur alleen dossieronderzoek heeft verricht en appellant niet zelf heeft onderzocht. Verder heeft hij aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende acht heeft geslagen op de door hem overgelegde bewijsstukken.
3.2.
De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die hierbij belangrijk zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich grotendeels beperkt tot het herhalen van de gronden die hij eerder heeft aangevoerd. Deze gronden heeft de rechtbank besproken en de rechtbank heeft ook goed uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. De Raad is het eens met de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank en neemt deze daarom over. De Raad voegt daar nog aan toe dat een onderzoek van appellant in persoon door de medisch adviseur van de minister, gelet op de beschikbare medische stukken, niet nodig was. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd, maar volstaan met een verwijzing naar de al bekende stukken. Anders dan appellant meent, zijn deze stukken door de rechtbank voldoende in de beoordeling betrokken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit rubriek 4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels uit de Wsf 2000

Artikel 5.16. Bijzondere omstandigheden (tekst van 1 september 2015 tot 1 augustus 2020)

1. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
2. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
3. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift.
4. Indien een student als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de student bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven.

Voetnoten

1.Wet studiefinanciering 2000.
2.CRvB 28 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3781, CRvB 18 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:224 en CRvB 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4015.