ECLI:NL:CRVB:2024:845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/1573 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek WIA-uitkering en vaststelling eerste arbeidsongeschiktheidsdag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Wet WIA vast te stellen op 10 december 2007. Het Uwv heeft deze datum vastgesteld op 11 oktober 2011. Appellant, die zich op 10 december 2007 ziekmeldde vanwege psychische klachten, heeft in de periode daarna gewerkt als beleidsmedewerker. Het Uwv heeft in zijn besluit van 19 mei 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag. In 2021 heeft hij een herzieningsverzoek ingediend, dat door het Uwv is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 december 2007 moet worden vastgesteld. Hij heeft verwezen naar medische verklaringen die zijn beperkingen onderbouwen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht op 11 oktober 2011 heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat appellant niet doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en dat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1573 WIA
Datum uitspraak: 25 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [gemeente] van 7 april 2023, 22/4210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv, naar aanleiding van een herzieningsverzoek van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft gehandhaafd op 11 oktober 2011. Volgens appellant is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 10 december 2007 waarna hij tot 6 december 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P. Schildkamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. Träger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als beleidsmedewerker voor [regio]. Op 10 december 2007 heeft hij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Appellant heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend gekregen. Bij brief van 27 juli 2009 heeft het Uwv appellant geïnformeerd dat bij twee jaar (104 weken) ziekte, appellant mogelijk in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) die hij dient aan te vragen. In de brief is uiteengezet hoe een WIAuitkering kan worden aangevraagd.
1.2.
Appellant was intussen op 1 juli 2009 in dienst getreden van de [deelgemeente] voor een tijdelijke aanstelling van één jaar. Dit dienstverband is op 1 juli 2010 van rechtswege geëindigd. Op 23 juni 2010 is appellant opnieuw uitgevallen door ziekte. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 juli 2010 een ZW-uitkering toegekend. Met ingang van 3 januari 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering beëindigd omdat appellant geschikt zou zijn voor zijn arbeid waarna hem een WW-uitkering is toegekend.
1.3.
Op 24 februari 2015 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag om een WIA-uitkering
ingediend. Door de verzekeringsarts is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 11 oktober 2011. De wachttijd is vervolgens vastgesteld op de periode 11 oktober 2011 tot 9 oktober 2013. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is aan appellant bij besluit van 19 mei 2015 met ingang van 25 februari 2014, één jaar voor de datum van de WIA-aanvraag, een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59%. Deze WIA-uitkering loopt tot en met 16 maart 2015. In aansluiting daarop heeft appellant met ingang van 17 maart 2015 een WGA-vervolguitkering ontvangen. Appellant heeft tegen deze beide beslissingen geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Appellant heeft op 29 september 2021 een verzoek gedaan om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 11 oktober 2011 te wijzigen in 10 december 2007 is. Op laatstgenoemde datum was appellant werkzaam bij [regio] en de gemeente [gemeente] en heeft hij zich ziek moeten melden. Als eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Wet WIA wordt vastgesteld op 10 december 2007 kan appellant als ambtenaar in aanmerking komen voor aanvullende verzekeringen via Loyalis en een arbeidsongeschiktheidspensioen via het ABP. Met name de zogenoemde IPAP-verzekering van Loyalis is belangrijk voor appellant omdat bij een WGAvervolguitkering de verzekeraar de uitkering tot 70% van het laatst verdiende loon aanvult. Appellant heeft daarvoor een aanvraag ingediend maar Loyalis heeft deze aanvraag afgewezen omdat Loyalis uitgaat van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 11 oktober 2011. Bij herziening van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag naar 10 december 2007 en het vervullen van de wachttijd kan appellant onder de IPAP-verzekering van Loyalis vallen waardoor zijn inkomen wordt aangevuld zoals hiervoor omschreven.
1.5.
Bij het besluit van 10 januari 2022 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 3 januari 2022, de datum van 11 oktober 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag gehandhaafd waarna appellant per 8 oktober 2013 de wachttijd heeft volgemaakt.
1.6.
In bezwaar is het Uwv bij dit standpunt gebleven. Hieraan ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2022 ten grondslag, waarin wordt geconcludeerd dat er geen reden is voor herziening van de eerste arbeidsongeschikheidsdag naar 10 december 2007 omdat zowel uit het onderzoek als uit de in bezwaar ingebrachte gegevens niet blijkt van een objectieve medische grondslag om de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag te herzien. Appellant heeft arbeid verricht in de periode vanaf juli 2009 tot juni 2010 en was niet doorlopend arbeidsongeschikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het rapport van 3 januari 2022 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens van appellant, waaronder het verzekeringsgeneeskundig rapport van 7 mei 2021, bij zijn beoordeling heeft betrokken en dat appellant de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt in de periode van 10 december 2007 tot 11 oktober 2011. Appellant heeft zich op 10 december 2007 ziekgemeld en is daarna vanaf 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 werkzaam geweest in een soortgelijke functie, namelijk als beleidsmedewerker, als voor zijn uitval. In juni 2010 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld en in januari 2011 is een hersteldmelding gedaan. Beide perioden zijn korter dan 104 weken. Op 11 oktober 2011 is appellant gestart met therapie voor zijn mentale klachten en is hij vanaf dat moment 104 weken ziek geweest, waardoor het einde van de wachttijd op 8 oktober 2013 ligt. Appellant heeft geen medisch objectiveerbare informatie of stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. Dat appellant volgens hem zijn werk als beleidsmedewerker in de periode van juli 2009 tot en met juni 2010 nooit goed heeft kunnen doen en dat hij eigenlijk al die tijd arbeidsongeschikt is gebleven en dat daarom de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 december 2007 zou moeten liggen, maakt dit niet anders.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat als eerste arbeidsongeschiktheidsdag de datum 10 december 2007 moet worden aangenomen omdat hij gezien zijn medische beperkingen en de toelichtingen daarop van zijn behandelaren sinds 2007, niet geschikt was voor het werk van een beleidsmedewerker. Appellant heeft daartoe verwezen naar twee verklaringen van de psycholoog en de psychiater waaruit blijkt dat appellant sinds 1987 bij verschillende instellingen is behandeld zonder dat vooruitgang is geboekt. Sinds 2007 heeft appellant recidiverende depressieve klachten en een persoonlijkheidsstoornis. Gezien zijn karakterologische beperkingen is appellant niet in staat om adequaat te functioneren. Ondanks zijn klachten heeft appellant geprobeerd te blijven werken. Hij is daarom in 2009 gaan werken bij de [deelgemeente]. Uiteindelijk bleek dat werk hem te zwaar op het vlak van sociaal en persoonlijk functioneren. Hierdoor is het dienstverband niet verlengd. Nu blijkt dat zijn doorzettingsvermogen appellant heeft benadeeld doordat hij vanwege een latere eerste arbeidsongeschiktheidsdag, niet in aanmerking komt voor een aanvullende IPAP-verzekering van Loyalis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is of het Uwv bij het bestreden besluit terecht het herzieningsverzoek van appellant heeft afgewezen om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te verschuiven van 11 oktober 2011 naar 10 december 2007 omdat hij vanaf deze datum de 104 weken wachttijd heeft vervuld.
4.2.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd geldt van
104 weken. In het tweede lid is bepaald dat als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werk tijdens de werktijd is gestaakt. In het derde lid worden perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet genoemd die bij het bepalen van de wachttijd in aanmerking worden genomen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2014 [1] , volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden vastgesteld op 10 december 2007, zijnde de datum waarop appellant gezien zijn medische beperkingen niet geschikt was voor zijn werk als beleidsmedewerker en waardoor moet worden uitgegaan van een andere referteperiode, slaagt niet. Het Uwv heeft deugdelijk gemotiveerd dat 11 oktober 2011 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is en dat er geen reden is om die datum verder in het verleden te leggen. Appellant heeft in 2009 geen WIA-aanvraag gedaan. Ook heeft appellant geen bezwaar gemaakt tegen de in 2015 vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 11 oktober 2011. Op 29 september 2021 heeft appellant verzocht om herziening van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 11 oktober 2011 naar
10 december 2007. Het Uwv heeft naar aanleiding van het verzoek een verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. In het rapport van 15 juli 2022 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant vanaf zijn ziekmelding op 10 december 2007 niet doorlopend arbeidsongeschikt is geweest voor het laatst verrichte werk van beleidsmedewerker en dat hij de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA niet heeft volgemaakt. Vaststaat dat appellant van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 als beleidsmedewerker heeft gewerkt bij de [deelgemeente]. Daarmee heeft hij geruime tijd invulling gegeven aan deze dienstbetrekking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat gezien de vereisten in de nieuwe functie niet te beargumenteren is dat appellant vanwege beperkingen voortvloeiend uit ziekte, niet in staat zou zijn geweest hieraan te voldoen. De brief van de [deelgemeente] van 23 maart 2010, waarin het dienstverband niet wordt verlengd, biedt onvoldoende aanknopingspunten dat appellant om medische redenen niet in staat was de functie bij deze werkgever uit te oefenen. Voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag zijn niet bepalend de psychische klachten als zodanig of vanaf wanneer en gedurende welke periode die zich voordeden. Van belang is wanneer appellant ten gevolge van die klachten niet meer in staat was tot het verrichten van zijn werkzaamheden. Appellant heeft daarvoor geen medische onderbouwing aangedragen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Wet WIA vast te stellen op 10 december 2007.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) S.C. Scholten