ECLI:NL:CRVB:2024:838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/1232 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering

Op 1 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 juli 2022. Verzoekster had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij haar WIA-uitkering was geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In de eerdere procedure had het Uwv op 11 maart 2019 geweigerd om verzoekster een uitkering toe te kennen, wat door de rechtbank Zeeland-West Brabant in 2021 werd bevestigd. Verzoekster voerde aan dat de Raad onvoldoende rekening had gehouden met relevante informatie over haar psychische klachten die al bestonden op de datum in geding, 2 oktober 2018. Deze informatie was echter al bekend en was eerder in de procedure ingediend. De Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de strikte voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om herziening werd afgewezen, omdat het niet ging om nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren.

Uitspraak

23/1232 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 juli 2022, 21/4445
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 juli 2022, 21/4445 WIA, ECLI:NL:CRVB:2022:1550.
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek om herziening gegeven.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Nizamoeddin, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd aan verzoekster met ingang van 2 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 6 februari 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft bij uitspraak van 10 november 2021 het beroep tegen het besluit van 6 februari 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:1550, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.1.
Verzoekster heeft in het verzoek om herziening, samengevat, aangevoerd dat de Raad ten onrechte de van belang zijnde informatie niet of onvoldoende bij zijn uitspraak heeft betrokken. Volgens verzoekster is met de in de eerdere procedure overgelegde producties naar voren gebracht dat de ontstane psychische klachten al bestonden op de datum in geding, 2 oktober 2018, en dat er op dat moment al sprake was van een intensieve behandeling. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op de informatie van de GZ-psycholoog A. van Borssum Waalkes van 16 december 2021 en 25 januari 2022. Ten onrechte is deze informatie volgens verzoekster niet meegenomen in de uitspraak. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft zij een aanvullend rapport van medisch adviseur P.J.A.J. van Amelsfoort van 3 maart 2023 overgelegd. Op 15 december 2023 heeft verzoekster nog aanvullende medische informatie overgelegd die ziet op een periode van 31 augustus 2022 tot en met 13 december 2023.
2.2.
Het Uwv heeft verzocht het verzoek om herziening af te wijzen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. [1]
3.3.
De feiten of omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 11 juli 2022, waren al bekend bij verzoekster en zijn ook aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 11 juli 2022. In deze procedure is de onder 2.1 genoemde informatie van Van Borssum Waalkes van 16 december 2021 al overgelegd zij het ongedateerd. Ook het rapport van 25 januari 2022 was al overgelegd in die procedure. Dat rond 2 oktober 2018 dus sprake was van psychische klachten waarvoor verzoekster onder behandeling was, was dan ook al bekend. De overige feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden ná de uitspraak van 11 juli 2022. Reeds daarom al voldoet dit verzoek niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde eisen. Met wat verzoekster heeft aangevoerd, probeert zij in feite opnieuw, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, de discussie te voeren over de zaak waarover onherroepelijk is beslist bij de uitspraak van 11 juli 2022. Het rechtsmiddel van herziening is daarvoor niet bedoeld.
3.4.
Uit 3.2 en 3.3 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van 11 juli 2022 moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R. Jansen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791.