ECLI:NL:CRVB:2024:820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/3596 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp en wasverzorging

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen inzake de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Appellante ontving een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp, maar verzocht om uitbreiding van deze hulp met ondersteuning bij de wasverzorging. Het college heeft echter vastgesteld dat appellante geen ondersteuning nodig heeft bij de wasverzorging, omdat zij zelf in staat is om de was te doen met hulp van haar kinderen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 maart 2024, waar appellante niet aanwezig was, ondanks een oproep. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, omdat zij zelf heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de algemene voorziening voor wasverzorging. De Raad heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante gedeeltelijk gegrond verklaarde, is in stand gelaten voor wat betreft de proceskosten, maar het hoger beroep zelf is verworpen. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3596 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 oktober 2022, 21/1160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (college)
Datum uitspraak: 17 april 2024

SAMENVATTING

Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Voor appellante is mr. Wevers verschenen. Appellante is zelf niet verschenen, hoewel zij daartoe door de Raad was opgeroepen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T.H. Wijnands en B.G. Aaftink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1938, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband daarmee ontvangt zij van het college op grond van de Wmo 2015 [1] huishoudelijke hulp. Naar aanleiding van een verzoek van appellante om uitbreiding van de huishoudelijke hulp heeft het college onderzoek gedaan naar haar situatie.
1.2.
Bij een besluit van 22 oktober 2020 heeft het college aan appellante voor de periode van 26 oktober 2020 tot en met 25 oktober 2023 een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp van 129 minuten per week verstrekt in natura. In vervolg op het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het college bij een besluit van 22 februari 2021 dit besluit gewijzigd in die zin dat het college aan appellante voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 oktober 2023 142 minuten per week huishoudelijke hulp heeft verstrekt in natura. Vervolgens heeft het college bij een besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) beslist op het bezwaar van appellante. Het college heeft het bezwaar mede gericht geacht tegen het besluit van 22 februari 2021 en dat besluit gehandhaafd. De maatwerkvoorziening in de besluitvorming voorziet in de overname van het huishoudelijk werk. De maatwerkvoorziening voorziet niet in ondersteuning bij de wasverzorging. Volgens het college heeft appellante geen ondersteuning nodig bij de wasverzorging, omdat zij gebruik kan maken van de algemene voorziening was en strijkservice.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover daarbij geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het college de bezwaarkosten moet vergoeden aan appellante. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Kort samengevat heeft appellante aangevoerd dat zij, gelet op haar beperkingen en omstandigheden, recht heeft op een maatwerkvoorziening voor de wasverzorging.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad is van oordeel dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, zoals in deze zaak, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [2]
4.2.
Het college heeft het onderzoek dat hij heeft verricht naar aanleiding van het verzoek van appellante neergelegd in een rapport van 20 oktober 2020. Uit het rapport volgt dat appellante het college te kennen heeft gegeven dat zij geen gebruik wenst te maken van de algemene voorziening wasverzorging. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij de fijne was zelf doet, dat zij haar kinderen heeft gevraagd om haar te helpen met de was en dat zij dat gaan doen. Uit het rapport, noch uit de overige stukken waarover de Raad beschikt kan worden afgeleid dat appellante over deze oplossing ontevreden is, en zo ja, waarom. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat appellante voor een opvolgende periode opnieuw een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp zonder wasverzorging verstrekt heeft gekregen. Volgens het college heeft appellante tijdens het huisbezoek dat vooraf is gegaan aan die verstrekking te kennen gegeven dat zij de was nog steeds samen met haar kinderen doet en dat zij hiermee tevreden is. Appellante is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen op de zitting. De Raad kan daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. [3] Bij gebreke van een reactie van appellante zelf op de toelichting van het college, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan die toelichting. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellante nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom nietontvankelijk worden verklaard.
5. Gezien de uitkomst van deze zaak krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalenvan Bekkum als voorzitter en D. HardonkPrins en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887, r.o. 4.3.
3.Zie de artikelen 8:27 en 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb.