ECLI:NL:CRVB:2010:BO5771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5777 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand in de vorm van een lening onder de Wet werk en bijstand met betrekking tot gedetineerden

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan appellant, die in voorlopige hechtenis zat. Appellant had op 27 december 2007 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van huur en energielasten tijdens zijn detentie. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 11 januari 2008 bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een lening van € 435,25. Echter, op 28 februari 2008 verklaarde het College het bezwaar van appellant tegen de vorm van de bijstand ongegrond. De rechtbank Breda heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 23 november 2010 geoordeeld dat appellant geen recht heeft op bijstand op basis van artikel 13 van de Wet werk en bijstand (WWB), dat bepaalt dat iemand die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat er geen acute noodsituatie was die het College zou verplichten om bijstand te verlenen, ondanks het feit dat het College een buitenwettelijk, begunstigend beleid hanteert voor de verstrekking van bijstand aan gedetineerden. De Raad concludeert dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het gevoerde beleid en dat de aanvraag van appellant niet ingewilligd kon worden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier.

Uitspraak

08/5777 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 augustus 2008, 08/1726 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. de Jong, advocaat te Goirle, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 oktober 2010 waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 27 december 2007 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor doorbetaling van de huur en de energielasten van zijn huurwoning tijdens zijn voorlopige hechtenis in de periode van 27 november 2007 tot en met 31 december 2007.
1.2. Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het College bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een lening ten bedrage van € 435,25.
1.3. Bij besluit van 28 februari 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2008, gericht tegen de vorm van de bijstand, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 februari 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op bijstand. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit voorschrift geldt voor het recht op algemene en bijzondere bijstand. Voorts moet naar vaste rechtspraak van de Raad (LJN AP4680) onder de term “rechtens zijn vrijheid ontnomen” mede worden begrepen de situatie van voorlopige hechtenis in afwachting van een strafrechtelijke procedure.
4.2. Artikel 16, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van deze paragraaf bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.3. Niet gebleken is dat van een acute noodsituatie in bovengenoemde zin in het geval van appellant sprake is.
4.4. Dit brengt mee dat het College niet de bevoegdheid toekwam de aanvraag van appellant in te willigen.
4.5. Blijkens de gedingstukken hanteert het College een buitenwettelijk beleid dat inhoudt dat voor de kosten van doorbetaling van huur en energielasten tijdens detentie onder omstandigheden en afhankelijk van het geval bijzondere bijstand kan worden verstrekt gedurende een periode van maximaal 6 maanden. Dit beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad moet, hiervan uitgaande, vaststellen dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid, in die zin dat bijstand is verleend.
4.6. Over de vorm waarin de bijstand kan worden verleend is in het beleid niets opgenomen. Het College heeft de bijstand in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Daarbij heeft het College, zoals ter zitting van de rechtbank is gesteld, mee laten spelen dat appellant in 2004, 2005, 2006 en 2007 ook gedetineerd is geweest. Appellant bestrijdt dit, in die zin dat ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid niet kan worden afgeleid uit het feit dat appellant in voorlopige hechtenis zit en stelt voorts dat het verleden geen rol mag spelen.
De Raad is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden en gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen de beslissing van het College om de bijstand in de vorm van een lening te verstrekken, rechtens dient te worden gerespecteerd. De Raad kan appellant niet volgen in de stelling dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van degenen die onherroepelijk zijn veroordeeld omdat deze personen wel in aanmerking zouden kunnen komen voor bijzondere bijstand om niet, reeds omdat deze stelling in zijn algemeenheid niet opgaat nu, zoals door het College ter zitting van de rechtbank is gesteld, per geval wordt bekeken in welke vorm de bijstand wordt verstrekt.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J. de Jong.
RB