ECLI:NL:CRVB:2024:806
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Brutering terugvordering van bijstand en de voorwaarden voor gebruikmaking van bevoegdheid tot brutering
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2024, staat de brutering van een netto vordering van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op appellant centraal. De vordering is ontstaan door een besluit van 5 oktober 2021, waarbij de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2021 is ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van januari tot en met augustus 2021 zijn teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft op 3 maart 2022 besloten de intrekking en terugvordering te handhaven, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen informatie over zijn inkomsten als zelfstandige te verstrekken. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft wel verzocht om herziening, waarover nog een procedure loopt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of het college gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot brutering. Dit mag niet als aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan: de vordering moet mede of geheel door toedoen van het college zijn ontstaan en appellant mag niet verweten kunnen worden dat hij de vordering niet al in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan heeft voldaan. Appellant heeft aangevoerd dat aan beide voorwaarden is voldaan, maar de Raad oordeelt dat hij niet heeft aangetoond waarom hem niet kan worden verweten dat hij de vordering niet in 2021 heeft betaald. De stelling dat hij geen geld had omdat hij een bijstandsuitkering ontving, is niet onderbouwd. Daarom is aan de tweede voorwaarde niet voldaan, en kan het college gebruik maken van de bevoegdheid om de vordering te bruteren. Het hoger beroep slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, waardoor de brutering in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.