ECLI:NL:CRVB:2024:794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van militair invaliditeitspensioen en de vaststelling van de mate van invaliditeit
In deze zaak gaat het om de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die een mate van invaliditeit van 20,42% heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Defensie de mate van invaliditeit correct heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de staatssecretaris terecht een verergerend dienstverband voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft aanvaard. Op de peildatum was er nog geen medische eindtoestand bereikt, wat de beslissing van de staatssecretaris ondersteunt. Voor de overige aandoeningen van appellant, zoals prostaatcarcinoom, perifere neuropathie en rhinitis, heeft de staatssecretaris terecht geen dienstverband aanvaard.
Appellant had eerder een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen ingediend, die was afgewezen omdat de mate van invaliditeit onder de 10% lag. Na een herbeoordeling werd de mate van invaliditeit vastgesteld op 10,83%, maar de rechtbank heeft deze later verhoogd naar 20,42%. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er een oorzakelijk verband moet worden aangenomen voor zijn aandoeningen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere besluiten te weerleggen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant recht heeft op een militair invaliditeitspensioen met terugwerkende kracht tot 22 maart 2017, berekend naar de vastgestelde mate van invaliditeit van 20,42%. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.