ECLI:NL:CRVB:2024:757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
21/2577 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een intrekking van het hoger beroep, omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 september 2023 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 april 2024 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. O. Labordus, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door mr. M.J. van Steenwijk via videobellen. De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige, dr. I.A.K. Snels, benoemd, die op 4 mei 2023 heeft gerapporteerd. Appellante heeft op dit rapport gereageerd.

Na de intrekking van het hoger beroep heeft appellante verzocht om vergoeding van de proceskosten en schade, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Het Uwv heeft geen bezwaren geuit tegen de gevraagde proceskostenvergoeding. De Raad heeft vastgesteld dat, gezien de intrekking van het beroep, het Uwv op verzoek van appellante kan worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten. De kosten voor verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 4.812,50, en de kosten voor de werkzaamheden van de deskundigen op € 2.453,90, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 7.266,40.

Daarnaast heeft de Raad het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente toegewezen en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 182,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan door de Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter T. Dompeling, met M.D.F. de Moor als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 april 2024
21/2577 ZW, 21/2578 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2021, 20/2734 en 20/4815 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
De Raad heeft het onderzoek heropend en dr. I.A.K. Snels, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 4 mei 2023 gerapporteerd. Appellante heeft op dit rapport gereageerd.
Het Uwv heeft op 1 september 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft op 10 oktober 2023 het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Appellante heeft tevens verzocht het Uwv te veroordelen in de door haar geleden schade, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Het Uwv heeft op 3 november 2023 medegedeeld geen bezwaren te hebben tegen de gevraagde proceskostenvergoeding.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 september 2023 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Nu aldus aan appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 september 2023 zijn de kosten in bezwaar al vergoed. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 2.625,- in beroep (2 punten voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en op € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige, met een waarde per punt van € 875,-). In totaal € 4.812,50.
Appellante heeft deskundigenrapporten van het Expertise Instituut ingediend. De kosten die appellante in dit verband redelijkerwijs heeft moeten maken komen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. De op de specificatie van de factuur genoemde administratiekosten van € 407,48 komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. De werkzaamheden van de verzekeringsarts (9 uren in 2021 en 2 uren in 2023) en de arbeidsdeskundige (4 uren in 2021) komen voor vergoeding in aanmerking. Conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een maximaal uurtarief van € 134,04 (in 2021) en € 142,75 (in 2023). Dit betekent dat voor de werkzaamheden een bedrag van € 2.453,90 wordt vergoed (inclusief omzetbelasting).
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 7.266,40.
Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 7.266,40;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M.D.F. de Moor