ECLI:NL:CRVB:2024:716
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering en procesbelang in hoger beroep
Op 3 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/2531 WAO. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Het Uwv had op 22 augustus 2022 besloten om de WAO-uitkering van de appellant per 25 november 2022 te beëindigen, omdat de appellant vanaf die datum een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet zou ontvangen. De appellant stelde dat zijn hoger beroep niet gericht was tegen de beëindiging van de WAO-uitkering, maar tegen het mislopen van inkomsten door een onvolledige pensioenopbouw, waarvoor hij het Uwv aansprakelijk stelde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant geen procesbelang had bij het hoger beroep. Het is vaste rechtspraak dat er alleen sprake kan zijn van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. In dit geval had de beëindiging van de WAO-uitkering enkel tot gevolg dat de appellant geen uitkering meer ontving, en het beoogde doel van het herstellen van de pensioenopbouw kon niet door middel van dit hoger beroep worden bereikt. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat hij enkel had geprocedeerd tegen het beëindigingsbesluit en niet tegen het besluit dat mogelijk schade had veroorzaakt. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 3 april 2024.