ECLI:NL:CRVB:2024:716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23/2531 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering en procesbelang in hoger beroep

Op 3 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/2531 WAO. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Het Uwv had op 22 augustus 2022 besloten om de WAO-uitkering van de appellant per 25 november 2022 te beëindigen, omdat de appellant vanaf die datum een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet zou ontvangen. De appellant stelde dat zijn hoger beroep niet gericht was tegen de beëindiging van de WAO-uitkering, maar tegen het mislopen van inkomsten door een onvolledige pensioenopbouw, waarvoor hij het Uwv aansprakelijk stelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant geen procesbelang had bij het hoger beroep. Het is vaste rechtspraak dat er alleen sprake kan zijn van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. In dit geval had de beëindiging van de WAO-uitkering enkel tot gevolg dat de appellant geen uitkering meer ontving, en het beoogde doel van het herstellen van de pensioenopbouw kon niet door middel van dit hoger beroep worden bereikt. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat hij enkel had geprocedeerd tegen het beëindigingsbesluit en niet tegen het besluit dat mogelijk schade had veroorzaakt. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 3 april 2024.

Uitspraak

23.2531 WAO-PV

Datum uitspraak: 3 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, 22/5478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: C. Karman, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: A.M. Geurtsen
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In deze zaak heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2022 de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant per 25 november 2022 beëindigd, omdat hij vanaf die datum een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet zal ontvangen. Bij besluit van 14 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn hoger beroep niet is gericht tegen het beëindigen van zijn WAO-uitkering, maar tegen het mislopen van inkomsten als gevolg van een onvolledige pensioenopbouw, waarvoor hij het Uwv aansprakelijk stelt.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat alleen sprake is van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
Het bestreden besluit heeft slechts tot gevolg dat de WAO-uitkering van appellant wordt beëindigd. Het door appellant beoogde doel, het herstellen van zijn pensioenopbouw, kan niet middels dit hoger beroep bereikt worden.
Dit betekent dat appellant geen procesbelang heeft. Het hoger beroep wordt daarom nietontvankelijk verklaard. Aangezien appellant is opgekomen tegen het beëindigingsbesluit en niet tegen het vermeende schadeveroorzakend besluit, wordt het verzoek tot vergoeding van schade afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 3 april 2024
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) A.M. Geurtsen (getekend) C. Karman

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805.