ECLI:NL:CRVB:2024:692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
23/1254 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 3 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. De uitkering werd op 3 september 2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering. Appellante meldde op 19 december 2020 dat haar fysieke klachten waren verergerd, wat leidde tot een medisch onderzoek door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. Op basis van deze bevindingen beëindigde het Uwv de WIA-uitkering per 27 april 2021, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij herhaalde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de arts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, en dat er geen noodzaak was voor een onafhankelijk arbeidsdeskundige.

De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/1254 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 april
2023, 21/1757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante ontvangt sinds 3 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,35%. Deze uitkering is met ingang van 3 september
2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Appellante heeft op 19 december 2020 aan het Uwv doorgegeven dat haar fysieke klachten zijn verergerd en daardoor sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding daarvan heeft zij op 1 februari 2021 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de bevindingen vermeld in het rapport van 3 februari 2021 en de beperkingen van appellante opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum. De arbeidsdeskundige heeft appellante in staat geacht de geselecteerde functies administratief medewerker, textielproductenmaker en telefonist/medewerker callcenter te verrichten. Berekend is dat appellante per 25 februari 2021 30,99% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 26 februari 2021 de WIA-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 27 april 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante hiertegen bij besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapporten van de arts bezwaar en beroep van 14 juni 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juni
2021 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is niet gevolgd in haar standpunt dat de arts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector. Overwogen is dat uit het rapport van deze arts is gebleken dat recente medische informatie van de orthopeed, de huisarts, de radioloog en een medicatielijst is betrokken bij de beoordeling. Appellante heeft niet aangegeven welke informatie ontbreekt. De rechtbank heeft appellante daarnaast niet gevolgd in haar standpunt dat vanwege het dagverhaal en de verzuimhistorie nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Haar dagverhaal is uitgevraagd tijdens het spreekuurcontact met de verzekeringsarts. Verder hebben de verzekeringsarts en de arts bezwaar en beroep dossierstudie verricht. In het rapport van de verzekeringsarts is de voorgeschiedenis van appellante opgenomen, waaruit blijkt dat zij al geruime tijd klachten ervaart en dat er meerdere beoordelingen zijn geweest in het kader van de Wet WIA. Appellante heeft volgens de rechtbank niet onderbouwd op basis van welke aspecten van haar dagverhaal en verzuimhistorie nader onderzoek geboden was en waaruit dat onderzoek zou moeten bestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arts bezwaar en beroep op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling, zodat er geen reden is om aan te nemen dat aspecten van de medische situatie van appellante zijn gemist. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te oordelen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Volgens de rechtbank heeft de arts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en waarom hij geen aanleiding ziet aanvullende beperkingen aan te nemen. Omdat appellante haar standpunten niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de FML. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat de functies voor appellante ongeschikt zijn. Volgens de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Geconcludeerd is dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat niet alle medische informatie is opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast herhaalt zij dat haar beperkingen zijn onderschat, omdat onvoldoende rekening is gehouden met het dagverhaal en het medicatiegebruik. Het medicatiegebruik heeft een negatieve uitwerking op haar functioneren. Ze heeft veel last van bijwerkingen, onder andere misselijkheid, hoofdpijn, maag/darmklachten, duizeligheid en slaperigheid. Het Uwv heeft hiermee geen rekening gehouden. Volgens appellante is verder ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Tot slot houdt appellante staande dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, omdat haar beperkingen zijn onderschat. Zij verzoekt de Raad om inschakeling van een onafhankelijk arbeidsdeskundige. Appellante concludeert dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak allereerst terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt als volgt overwogen.
4.2.2.
Er bestaat geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat medische informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak [1] overweegt de Raad dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen als een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich voor. Daarbij blijkt bovendien, zoals ook door de rechtbank is overwogen, dat de arts bezwaar recente medische informatie heeft betrokken bij de beoordeling. Appellante heeft ook in hoger beroep niet geconcretiseerd welke medische informatie ontbreekt en welke gevolgen dat heeft voor de inschatting van haar belastbaarheid per de datum in geding.
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de arts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.3.2.
De door appellante gestelde bijwerkingen van het medicatiegebruik leiden niet tot een ander oordeel. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 3 februari 2021 blijkt dat bij de beoordeling is betrokken dat appellante medicatie gebruikt, nu de medicatielijst is besproken. De verzekeringsarts was bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante aldus op de hoogte van het medicatiegebruik. Appellante heeft haar standpunt dat zij door de medicatie dusdanig last had van bijwerkingen dat zij daardoor aanvullend beperkt is, niet met medisch objectiveerbare informatie onderbouwd. De grond van appellante slaagt niet.
4.3.3.
Er bestaat geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Uitgaande van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid is hiertoe aanleiding als sprake is van energetische of preventieve gronden of in verband met verminderde beschikbaarheid. Appellante heeft niet met medische informatie onderbouwd dat dit het geval is.
4.3.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat haar overige beperkingen zijn onderschat en zij volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
4.4.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Appellante heeft hiertegen in hoger beroep geen concrete gronden gericht.
4.4.2.
Omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om inschakeling van een onafhankelijk arbeidsdeskundige afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1306.