ECLI:NL:CRVB:2024:692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 3 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. De uitkering werd op 3 september 2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering. Appellante meldde op 19 december 2020 dat haar fysieke klachten waren verergerd, wat leidde tot een medisch onderzoek door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. Op basis van deze bevindingen beëindigde het Uwv de WIA-uitkering per 27 april 2021, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij herhaalde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de arts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, en dat er geen noodzaak was voor een onafhankelijk arbeidsdeskundige.
De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.