Uitspraak
31 augustus 2023, 21/3035
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3035. Het ingediende beroepschrift bevatte echter geen gronden, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft appellante tweemaal de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen. De eerste termijn werd gegeven bij brief van 30 oktober 2023, waarbij appellante vier weken de tijd kreeg om de beroepsgronden in te dienen. Deze termijn is ongebruikt verstreken. Vervolgens is appellante bij aangetekende brief van 30 november 2023 opnieuw in de gelegenheid gesteld om de beroepsgronden in te dienen, met wederom een termijn van vier weken. Ook deze termijn is ongebruikt voorbij gegaan. Er zijn geen redenen aangevoerd die een verontschuldiging voor dit verzuim zouden kunnen vormen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift niet voldoet aan de vereisten van de Awb. De Raad heeft besloten zonder verder onderzoek te doen, aangezien het verzuim niet hersteld is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.