ECLI:NL:CRVB:2024:658

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/3487 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van beroepsgronden

Op 3 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/3487 NOW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had eerder de gelegenheid gekregen om dit verzuim te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde verzoeken om de beroepsgronden in te dienen, heeft de minister geen actie ondernomen. Hierdoor kon de zaak niet inhoudelijk worden behandeld.

De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, in verband met het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2023. De Centrale Raad van Beroep heeft besloten dat de aangevallen uitspraak in stand blijft en dat er een griffierecht van € 548,- moet worden geheven van de minister. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 april 2024
23/3487 NOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 december 2023, 22/7722 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
[betrokkene] B.V., gevestigd te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens de minister heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 17 januari 2024 is de minister in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
De minister heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 19 februari 2024 is aan de minister nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is de minister erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
De minister heeft ook die termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van de minister een griffierecht van
€ 548,- te worden geheven.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.