ECLI:NL:CRVB:2024:644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand na huisbezoek en de vaststelling van het recht op bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellante. De zaak betreft een geschil over de datum waarop het recht op bijstand is ontstaan, na een huisbezoek dat op 16 augustus 2021 heeft plaatsgevonden. Appellante ontving vanaf 16 oktober 2017 bijstand als alleenstaande, maar na een detentie van vier maanden in juni 2019 werd haar eerste aanvraag voor bijstand afgewezen. Een tweede aanvraag in januari 2020 werd eveneens afgewezen. Na een melding op 11 maart 2021 diende appellante op 6 april 2021 een derde aanvraag in. De onduidelijkheid over haar woonsituatie leidde tot een huisbezoek op 15 juli 2021, waarbij appellante niet alle delen van de woning wilde tonen. Het dagelijks bestuur besloot na dit huisbezoek om de eerder genomen afwijzing te herzien. Op 9 september 2021 werd bijstand toegekend met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2021. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur op basis van het huisbezoek voldoende duidelijkheid had verkregen om bijstand toe te kennen. De uitspraak benadrukt dat er geen terugwerkende kracht kan worden verleend aan de bijstandsverlening, omdat er geen overeenstemming was bereikt over een eerdere datum. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.