ECLI:NL:CRVB:2024:644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
22/377 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand na huisbezoek en de vaststelling van het recht op bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellante. De zaak betreft een geschil over de datum waarop het recht op bijstand is ontstaan, na een huisbezoek dat op 16 augustus 2021 heeft plaatsgevonden. Appellante ontving vanaf 16 oktober 2017 bijstand als alleenstaande, maar na een detentie van vier maanden in juni 2019 werd haar eerste aanvraag voor bijstand afgewezen. Een tweede aanvraag in januari 2020 werd eveneens afgewezen. Na een melding op 11 maart 2021 diende appellante op 6 april 2021 een derde aanvraag in. De onduidelijkheid over haar woonsituatie leidde tot een huisbezoek op 15 juli 2021, waarbij appellante niet alle delen van de woning wilde tonen. Het dagelijks bestuur besloot na dit huisbezoek om de eerder genomen afwijzing te herzien. Op 9 september 2021 werd bijstand toegekend met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2021. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur op basis van het huisbezoek voldoende duidelijkheid had verkregen om bijstand toe te kennen. De uitspraak benadrukt dat er geen terugwerkende kracht kan worden verleend aan de bijstandsverlening, omdat er geen overeenstemming was bereikt over een eerdere datum. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.377 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2021, 21/3956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur werk en inkomen Lekstroom te Nieuwegein (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Zitting heeft: mr. J.N.A. Bootsma
Griffier: S.A.S. Timp
Voor appellante is verschenen haar zus [naam] , bijgestaan door mr. R. Kaya, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.M. Janssen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat het dagelijks bestuur de bijstand niet eerder aan appellante heeft hoeven toe te kennen dan vanaf 16 augustus 2021.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante ontving vanaf 16 oktober 2017 bijstand als alleenstaande. Na een detentie van vier maanden heeft zij in juni 2019 opnieuw bijstand aangevraagd. Deze eerste aanvraag is afgewezen. In januari 2020 heeft zij een tweede aanvraag gedaan, die ook is afgewezen. Na een melding op 11 maart 2021 heeft appellante op 6 april 2021 een derde aanvraag ingediend.
Na een uitgebreide zitting op 23 juli 2021 heeft de Raad op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan over de eerste aanvraag. De Raad heeft geoordeeld dat die terecht was afgewezen en heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (ECLI:NL:CRVB:2021:1936). Tegen de afwijzing van de tweede aanvraag heeft appellante geen beroep ingesteld.
Deze zaak gaat over de derde aanvraag, die van 6 april 2021. Als aanvrager moet appellante aannemelijk maken dat zij bijstand nodig heeft. Op grond van de beschikbare onderzoeksgegevens was het nog steeds onduidelijk of zij als alleenstaande woonde op het uitkeringsadres of met de verhuurster of met haar ex-vriend een gezamenlijke huishouding voerde. Ook waren er vragen over hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. Op 21 juni 2021 zou de aanvraag worden afgewezen, maar toen heeft het dagelijks bestuur besloten om toch nog eerst te proberen om de noodzakelijke duidelijkheid te krijgen door een huisbezoek af te leggen. Dit was een extra kans voor appellante om haar situatie duidelijk te maken. Het huisbezoek was op 15 juli 2021. Appellante heeft toen de slaapkamer aan de achterkant van de woning, grenzend aan het balkon, niet willen tonen, omdat die volgens haar van de verhuurster was. Terwijl deze kamer volgens de verklaringen van de verhuurster juist van appellante was. Op 22 juli 2021 heeft het dagelijks bestuur het primaire besluit tot afwijzing verzonden. Op 27 juli 2021 is het besluit gemaild aan de hulpverlener van appellante.
Op 23 juli 2021 was de zitting over de eerste aanvraag. Op dat moment was het de procesgemachtigde nog niet bekend dat het besluit over de derde aanvraag de dag ervoor was verzonden. Op de zitting is onderzocht hoe de al langer bestaande onduidelijke situatie doorbroken zou kunnen worden. Besproken is dat appellante duidelijkheid zou kunnen geven door de hele woning te laten zien en inzicht te geven in haar detentieverleden.
Na de zitting heeft appellante het dagelijks bestuur laten weten dat de woning alsnog geheel kon worden bekeken en zijn de detentiegegevens verstrekt. Na het huisbezoek op 16 augustus 2021 heeft het dagelijks bestuur het eerder genomen besluit van 21 juni 2021, verzonden 22 juli 2021, herzien en bij besluit van 9 september 2021 vanaf 16 augustus 2021 bijstand toegekend aan appellante als een alleenstaande met een commerciële huurrelatie.
De rechtbank heeft het rechtstreeks ingestelde beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur door de op 16 augustus 2021 gegeven duidelijkheid heeft kunnen vaststellen dat appellante recht had op bijstand. En het dagelijks bestuur heeft op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet met ingang van die datum bijstand kunnen toekennen.
Dat op de zitting van 23 juli 2021 in het kader van een mogelijke schikking is gesproken over eventuele toekenning vanaf een eerdere datum maakt dit niet anders. Partijen hebben toen namelijk geen overeenstemming bereikt en dus ook geen afspraken gemaakt. Appellante kan wel stellen dat de situatie voor 16 augustus 2021 hetzelfde was als op 16 augustus 2021, maar dit kon op die datum niet meer met terugwerkende kracht tot de datum van melding vastgesteld worden.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De rechter
(getekend) S.A.S. Timp (getekend) J.N.A. Bootsma