ECLI:NL:CRVB:2024:615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
19/438 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.P.J.M. van Gestel, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 20 december 2018 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3921. Het hoger beroep betreft de proceskostenvergoeding na de intrekking van het hoger beroep door appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2024 uitspraak gedaan.

Tijdens de procedure heeft het Uwv, vertegenwoordigd door mr. Z. Seyban, een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 2 september 2020, waarbij appellante aanwezig was met haar advocaat. De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige, verzekeringsarts R. Ouwens, benoemd, die op 20 oktober 2022 een rapport heeft uitgebracht. Op 22 december 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.

Appellante heeft op 6 maart 2023 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen en heeft besloten het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale proceskosten zijn begroot op € 4.278,93, inclusief reiskosten en kosten voor het opvragen van medische informatie. Daarnaast dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden.

Uitspraak

19.438 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2018, 18/3921 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 maart 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft een deskundige, verzekeringsarts R. Ouwens, benoemd. De deskundige heeft op 20 oktober 2022 een rapport uitgebracht.
Op 22 december 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 6 maart 2023 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken en de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 december 2022 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Het Uwv heeft daarbij ook de proceskosten in bezwaar vergoed.
1.3.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor de aan appellante verleende rechtsbijstand worden ingevolge het
Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 875,-). Daarnaast komen de reiskosten openbaar vervoer ten bedrage van € 30,40 voor vergoeding in aanmerking. Ook de kosten die appellante heeft moeten maken voor het opvragen van medische informatie bij Alrijne Ziekenhuis van € 99,24, bij GGZ Rivierduinen van € 99,24, bij Maasziekenhuis Pantein van € 102,96 en bij Huisartsenpraktijk Prelude van € 9,59 komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten bedragen in totaal € 311,03‬ inclusief omzetbelasting.
1.4.
De nota van medisch adviseur mr. G.J. Kruithof van 24 oktober 2018 ten bedrage van € 2.138,07 ter zake van verzekeringsgeneeskundig deskundigenonderzoek komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat noch in beroep noch in hoger beroep is gebleken van een schriftelijk verslag van Kruithof (zie de uitspraak van de Raad van 18 september 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF0207).
1.5.
Het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten aan appellante door het Uwv bedraagt € 4.278,93.
2. Tevens bepaalt de Raad dat het Uwv het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep dient te vergoeden, in totaal € 174,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.278,93;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) R. Jansen