ECLI:NL:RBDHA:2018:15144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.P.J.M. Van Gestel, en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid per 9 augustus 2017 op 29,08% had vastgesteld en haar WIA-uitkering per 7 november 2017 had beëindigd. Eiseres was eerder werkzaam als woonbegeleider en had zich in 2011 ziekgemeld. Na een eerdere toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering, werd haar uitkering beëindigd op basis van een herbeoordeling door het Uwv.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapportages van verzekeringsartsen. Eiseres voerde aan dat haar medische beperkingen te laag waren ingeschat en dat zij niet in staat was om de geduide functies te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om de geduide functies te vervullen en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedroeg, waardoor de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. Van Gestel),
en
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres vanaf 9 augustus 2017 voor 20,64 % arbeidsongeschikt geacht. De uitkering van eiseres ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt per 7 november 2017 beëindigd.
Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres wordt vanaf 9 augustus 2017 voor 29,08 % arbeidsongeschikt geacht. De beëindiging van de Wet WIA uitkering per 7 november 2017 blijft gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018.
Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, voorheen werkzaam als woonbegeleider bij [X] voor 27 uren per week heeft zich op 4 juli 2011 ziekgemeld voor dit werk met buikklachten. Met een aanvraag van 28 november 2013 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering. Bij besluit van 30 december 2013 is aan eiseres vanaf 25 december 2013 tot 25 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) krachtens de Wet WIA toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 13 september 2016 is de loongerelateerde WGA-uitkering op 25 november 2016 omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Namens de werkgever is op 8 juni 2017 om een herbeoordeling gevraagd, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op 9 augustus 2017, de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van haar eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor haar geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder minder dan 35 %, zodat eiseres niet meer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA. De uitkering wordt met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden en één dag na de datum van het primaire besluit, te weten op 7 november 2017, beëindigd.
3.1
Eiseres is het niet eens met dit besluit en voert hiertoe -samengevat- aan dat haar medische beperkingen door de verzekeringsartsen te laag zijn ingeschat. Zij heeft altijd
gruwelijke pijn in haar buik. Zij acht zich op medische en arbeidskundige gronden niet in staat om de geduide functies te verrichten. Wat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) betreft heeft zij vooral moeite om alle onderdelen hiervan in samenhang te verrichten. De beëindiging van haar uitkering bevreemdt haar omdat tijdens een bezoek de verzekeringsarts heeft gezegd dat hij wilde adviseren haar een IVA-uitkering toe te kennen. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres ondermeer een journaal van de huisarts van 2 februari 2018, een brief van de GGZ van 15 februari 2018, een brief van de pijnspecialist van 14 februari 2018 en stukken inzake gynaecologie en pijngeneeskunde ingediend.
3.2
Eiseres voert voorts aan dat er geen functies bij geduid mogen worden omdat het geen beslissing per einde wachttijd is. Het bezwaar is ten onrechte niet gegrond verklaard, omdat er in bezwaar andere functies zijn geduid. Verder kan zij de functie van secretarieel medewerker niet verrichten omdat in deze functie onregelmatig gewerkt moet worden.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
Naar aanleiding van het verzoek om een herbeoordeling door de werkgever is eiseres uitgenodigd voor het spreekuur bij de (verzekerings)arts op 14 juli 2017, waar zij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De (verzekerings)arts heeft voorts dossierstudie verricht en hierbij kennis genomen van een brief van de gynaecoloog van 28 januari 2016. Op grond van zijn bevindingen heeft de (verzekerings)arts op 18 juli 2017 een rapport opgemaakt. Dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. Uit dit rapport blijkt de buikklachten van eiseres leidt tot het aannemen van diverse beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en de dynamische en statische handelingen. Voor een urenbeperking komt eiseres niet in aanmerking. De (verzekerings)arts heeft de beperkingen vastgelegd in een FML.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres aangevoerde bezwaren de bevindingen van de (verzekerings)arts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 3 april 2018 psychisch geobserveerd en aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht, en daarmee kennisgenomen van de beschikbare informatie van de huisarts van 2 februari 2018, van de pijnspecialist van 14 februari 2018 en van de GGZ van 15 februari 2018. Uit zijn rapport van 3 april 2018 blijkt dat de verzekeringsarts b&b tot de conclusie is gekomen dat de schatting in de FML overeenkomt met zijn bevindingen. Hij heeft in de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gezien om de medische problematiek anders in te schatten dan de (verzekerings)arts heeft gedaan. Hij is het eens met de vastgestelde FML.
6.1
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om het medische onderzoek onzorgvuldig dan wel niet juist te achten. Zij is van oordeel dat de beperkingen van eiseres in voldoende mate en op een zorgvuldige wijze in kaart zijn gebracht. Anders dan eiseres stelt heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 7 april 2016 vermeld dat een IVA nog niet aan de orde is. Zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b is bij eiseres geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid omdat zij niet in één van de uitzonderingscategorieën valt. Hiermee bedoelt de verzekeringsarts b&b de uitzonderingscategorieën die in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit staan vermeld, te weten opname in het ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ontbrekende lichamelijke zelfredzaamheid, of een ernstige psychische stoornis. Dit betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres per de datum in geding niet juist zou hebben vastgesteld. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing. De in beroep overgelegde brieven van de huisarts, GGZ en pijnspecialist zijn immers al gezien en meegenomen in de conclusie van de verzekeringsarts b&b. Weliswaar heeft eiseres nog nadere medische stukken inzake gynaecologie en pijngeneeskunde ingediend maar niet nader geconcretiseerd op grond waarvan de rechtbank moet twijfelen aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
6.2
Wel wenst de rechtbank te benadrukken dat zij evenmin reden ziet te twijfelen aan de oprechtheid van wat eiseres inzake haar klachten invoelbaar ter zitting naar voren heeft gebracht. Deze subjectieve beleving is echter niet bepalend voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht met ingang 7 november 2017 de WIA uitkering heeft beëindigd. Een klacht kan op grond van de wet- en regelgeving namelijk pas mee worden genomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die op (voldoende) objectieve medische gegevens is gestoeld. De door eiseres naar voren gebrachte klachten kunnen niet geheel naar dergelijke objectieve beperkingen worden vertaald, zoals volgt uit de rapportages van de beide verzekeringsartsen.
7.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiseres de functies secretaresse, typist ( sbc-code 315030), schadecorrespondent (516080) boekhouder, kassier, loonadministrateur (sbc-code 515070) geduid, waarmee een verlies aan verdiencapaciteit van 20,64 %. Hij heeft de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (267050), administratief medewerker afhandelingen (sbc-code 515080) en productiemedewerker (sbc-code 111180) als reserve functies geselecteerd.
7.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft de functies heroverwogen en één functie uit zowel de sbc-code 315030 als uit de sbc-code 515070 in verband met de opleidingseis verworpen. Verder heeft hij de functie schadecorrespondent (sbc-code 516080) niet geschikt bevonden en laten vallen. Hij heeft de functie baliemedewerker (service en info) (sbc-code 315050) bijgeduid en de functie administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 31500) nog als reserve functie geselecteerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft voor eiseres de functies baliemedewerker, secretarieel medewerker en samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar geduid, waarmee een verlies aan verdiencapaciteit van
8.1
Uitgaande van de juistheid van de FML moet eiseres in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de onder 7.2 genoemde functies te verrichten. Voor zover sprake is van signaleringen is naar het oordeel van de rechtbank in bijlage C van de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 12 april 2018 afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiseres op de in geding van belang zijnde datum. De rechtbank verwijst voorts naar het rapport van 20 november 2018 waar de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd heeft aangegeven waarom de functie secretarieel medewerker, ondanks de avonddienst, toch geschikt is bevonden.
8.2
Weliswaar heeft verweerder nieuwe functies aangezegd, maar het betoog van eiseres treft geen doel. Zelfs indien geen rekening wordt gehouden met de nieuwe functies resteren er voldoende functies voor de theoretische schatting. Het betreft hier een toelaatbare aanvulling van de arbeidskundige grondslag, verweerder was dan ook niet gehouden het bezwaar gegrond te verklaren.
8.3
Door het vervallen van de functies is er weliswaar een wijziging in het verlies aan verdiencapaciteit ontstaan, doch die is niet zodanig dat eiseres in een hogere klasse zou vallen. Aangezien eiseres met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt, heeft verweerder terecht, met inachtneming van een uitlooptermijn, de uitkering op grond van de Wet WIA per 7 november 2017 beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.