In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 14 september 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant stelt dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest, omdat hij niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Hij betoogt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig beoordeeld en de beroepsgronden van appellant niet gegrond verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid.