ECLI:NL:CRVB:2024:578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ingangsdatum van de IVA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die sinds 15 november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, was het niet eens met de ingangsdatum van zijn IVA-uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 1 maart 2018. Appellant stelde dat hij al vanaf 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat er ten onrechte geen medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden. Hij voerde ook aan dat het Uwv hem dwangsommen verschuldigd was vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel. Appellant had geen medische gronden aangevoerd tegen de vaststelling van het Uwv dat hij per 1 maart 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht was vastgesteld op 1 maart 2018, en dat er geen aanknopingspunt was voor verdere terugwerkende kracht. De eerdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 januari 2016 op 77,13% stond in rechte vast.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de noodzaak voor appellanten om medische gronden aan te voeren indien zij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid betwisten.