ECLI:NL:CRVB:2024:578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/2495 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de IVA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die sinds 15 november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, was het niet eens met de ingangsdatum van zijn IVA-uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 1 maart 2018. Appellant stelde dat hij al vanaf 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat er ten onrechte geen medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden. Hij voerde ook aan dat het Uwv hem dwangsommen verschuldigd was vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.

De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel. Appellant had geen medische gronden aangevoerd tegen de vaststelling van het Uwv dat hij per 1 maart 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht was vastgesteld op 1 maart 2018, en dat er geen aanknopingspunt was voor verdere terugwerkende kracht. De eerdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 januari 2016 op 77,13% stond in rechte vast.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de noodzaak voor appellanten om medische gronden aan te voeren indien zij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid betwisten.

Uitspraak

22/2495 WIA, 22/2496 WIA
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2022, 21/1610 en 21/1611 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2023. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 19 oktober 2023 een nader stuk ingediend, waarop door appellant is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 7 maart 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 15 november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 15 april 2013 ontving appellant een loonaanvullende WGA-uitkering.
1.2.
In 2016 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv appellant met ingang van 26 januari 2016 tot 1 maart 2018 een loonaanvullende WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,13%. In zijn uitspraak van 23 december 2020 [1] , heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 26 januari 2016 op goede gronden heeft vastgesteld op 77,13%.
1.3.
Bij besluit van 31 december 2019 heeft het Uwv de loonaanvullende WGA-uitkering van appellant beëindigd en hem met ingang van 1 maart 2018 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. In een brief van 11 januari 2021 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 december 2019 is verlengd tot 22 februari 2021. Appellant heeft daartegen (ook) bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en appellant met ingang van 1 maart 2018 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Bij besluit van (eveneens) 22 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen de brief van 11 januari 2021 kennelijk nietontvankelijk verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij kan zich niet vinden in de ingangsdatum van de IVA-uitkering. Appellant heeft aangevoerd dat hij al vanaf 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er is ten onrechte geen medisch ondezoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep verricht. Ook heeft het Uwv de hoorplicht in bezwaar geschonden. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv hem dwangsommen is verschuldigd in verband met het niet tijdig beslissen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant met ingang van 1 maart 2018 een IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten en het Uwv terecht het bezwaar tegen zijn brief van 11 januari 2021 niet ontvankelijk heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is sinds 1 maart 2018. In geschil is of het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op
1 maart 2018, 52 weken voorafgaand aan het spreekuur van de primaire verzekeringsarts.
4.4.
De gronden zijn in essentie een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, zoals hierna weergegeven, worden door de Raad onderschreven.
4.5.
Er is geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel. Appellant heeft geen medische gronden aangevoerd tegen de vaststelling van het Uwv dat hij per
1 maart 2018 volledig en duurzaam abeidsongeschikt was. Een medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep kon daarom achterwege blijven.
4.6.
Zo er al sprake zou zijn van schending van de hoorplicht in bezwaar, is dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht terecht door de rechtbank gepasseerd. Appellant is in beroep alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren kenbaar te maken.
4.7.
Met betrekking tot de ingangsdatum van 1 maart 2018 van de IVA-uitkering is er geen aanknopingspunt voor een verdere terugwerkende kracht. Het Uwv heeft aangesloten bij de datum van overgang van de loonaanvullingsuitkering naar de vervolguitkering. De eerdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 januari 2016 op 77,13% staat in rechte vast met de – onder 1.2 genoemde – uitspraak van de Raad van
23 december 2020. Tussen 26 januari 2016 en 1 maart 2018 heeft appellant bij het Uwv geen melding toegenomen arbeidsongeschiktheid of een verzoek om herbeoordeling gedaan.
4.8.
De Raad voegt hieraan toe dat het Uwv, naar aanleiding van de zitting van 2 oktober 2023, met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2023 heeft toegelicht dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2018 voor wat betreft het maatmanloon is uitgegaan van een correct urenaantal van 41,38 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft per 1 maart 2018 geen functies kunnen selecteren. Daarbij is toegelicht dat het functiebestand in het CBBS dynamisch is, omdat de functies een afspiegeling zijn van gangbare arbeid op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit verklaart waarom de mate van arbeidsongeschiktheid kan wijzigen terwijl de belastbaarheid niet of nauwelijks wijzigt.
4.9.
Met het bestreden besluit van 22 februari 2021 was geen sprake van te laat beslissen, omdat het Uwv de beslistermijn op 26 mei 2020 en nogmaals op 11 januari 2021 rechtsgeldig heeft verlengd. Het Uwv is daarom geen dwangsom verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering 1 maart 2018 blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.C. Scholten

BIJLAGE

Artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht

Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Artikel 4 van de Wet WIA

1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA

11. Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.