ECLI:NL:CRVB:2024:569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
23/525 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant met ingang van 13 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige gronden die appellant in hoger beroep aanvoert niet zijn geconcretiseerd en dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die zijn opgesteld door de artsen van het Uwv. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een nieuw medisch of arbeidskundig onderzoek, aangezien de eerdere beoordelingen voldoende onderbouwd zijn en appellant geen nieuwe relevante informatie heeft ingediend.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren, en appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten of het griffierecht. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, met R. Jansen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.

Uitspraak

23/525 WIA
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 december 2022, 21/1468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant met ingang van 13 augustus 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2023. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban en V. Molnár, tolk in de Hongaarse taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor gemiddeld 40 uur per week. Op 16 augustus 2018 heeft hij zich ziekgemeld met verschillende lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft vanwege slechthorendheid, onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, het met krukken lopen, tendomyogene klachten en chronische aspecifieke rugklachten, waarbij deconditionering. Die beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 20,24%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2020 geweigerd appellant met ingang van 13 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 23 maart 2021, waarin appellant aanvullend beperkt is geacht vanwege medicatiegebruik, rugklachten, psychische klachten en ter voorkoming van verstoring van vaste slaapmomenten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant opnieuw functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 34,46%. Het Uwv is met het besluit van 23 april 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de WIA-uitkering gebleven, omdat appellant nog altijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In beroep heeft er in lijn met de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [1] op 7 januari 2022 alsnog een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts plaatsgevonden, waarbij appellant door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medisch inhoudelijke redenen zijn om appellant op de datum in geding, 13 augustus 2020, anders belastbaar te achten dan de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 23 maart 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten en belemmeringen zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling, evenals de informatie van de behandelend sector en de eigen onderzoeksbevindingen van de artsen van het Uwv. Er zijn geen aanwijzingen dat er aspecten van de medische situatie van appellant zijn gemist. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant weliswaar heeft gesteld dat hij slechts ten dele zelfredzaam is, hulp bij zelfzorg nodig heeft en veel ligt, maar dat uit die enkele stelling niet kan worden afgeleid dat hij op de datum in geding voldeed aan de criteria voor het ontbreken van benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er is dan ook terecht overgegaan tot het opstellen van een FML. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben voldoende uitgelegd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 23 maart 2021. Het ontbreekt aan een medische objectieve onderbouwing van de stelling van appellant dat zijn klachten en belemmeringen zijn onderschat. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Het Uwv heeft dan ook terecht geweigerd appellant met ingang van 13 augustus 2020 een WIAuitkering toe te kennen. Omdat appellant pas in beroep tijdens een spreekuurcontact door een geregistreerde verzekeringsarts is onderzocht, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en opgedragen het griffierecht te vergoeden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat de door hem naar voren gebrachte klachten en belemmeringen niet op een zorgvuldige manier bij de medische beoordeling zijn betrokken, er medische feiten over het hoofd zijn gezien en de rechtbank ten onrechte geen nieuw medisch onderzoek nodig heeft geacht. De FML van 23 maart 2021 is niet juist. Hij meent dat hij met de door hem overgelegde medische informatie voldoende heeft onderbouwd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. In hoger beroep heeft appellant nog een overzicht journaalregels van zijn huisarts over de periode 2012 tot en met 2023 ingebracht. Hij heeft de Raad verzocht het Uwv op te dragen zijn belastbaarheid op de datum in geding opnieuw te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. Ook zijn volgens hem arbeidskundige feiten over het hoofd gezien en heeft de rechtbank ten onrechte geen nieuw arbeidskundig onderzoek nodig geacht. De geselecteerde functies zijn voor hem niet geschikt, omdat hij daar geen kracht voor heeft, veel moet liggen, constant pijn heeft, slecht slaapt en overdag slaperig en ongeconcentreerd is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de duur van de handelingen die in die functies moeten worden verricht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Appellant heeft zijn medische en arbeidskundige gronden in hoger beroep niet geconcretiseerd. Ook heeft hij geen nieuwe medische informatie ingebracht die ziet op zijn gezondheidstoestand op de datum in geding
4.4.
Er bestaat geen aanleiding het Uwv op te dragen de belastbaarheid van appellant op de datum in geding opnieuw te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 7 januari 2022 appellant reeds op een spreekuur heeft gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 25 november 2022 de door appellant ingebrachte medische gegevens heeft beoordeeld en daarin geen aanleiding gezien voor een ander standpunt. De journaalregels van de huisarts rond de periode in geding waren reeds toen al bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) R. Jansen