ECLI:NL:CRVB:2024:566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
22/2551 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang meer zou hebben. Appellante had aanvragen gedaan voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar was inmiddels verhuisd naar een andere gemeente en had daar een woning gevonden. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellante geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de gemeente Weststellingwerf niet langer verantwoordelijk is voor het verstrekken van de gevraagde voorzieningen. De Raad oordeelt dat de stelling van appellante dat zij schade heeft geleden niet voldoende is onderbouwd en dat het op voorhand onaannemelijk is dat er schade is geleden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

22/2551 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2022, 21/3323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (college)
Datum uitspraak: 21 maart 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr.dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 februari 2024. Namens appellante is mr.dr. Faber verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Weperen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het college heeft met de besluiten van 12 april 2021 en 15 april 2021, gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 10 september 2021 (bestreden besluit), de aanvragen van appellante voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, bestaande uit een scootmobiel en individuele begeleiding bij het vinden van een woning afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat appellante een ingezetene is van de gemeente Weststellingwerf. Zij is vertrokken uit haar woning te [plaatsnaam], zij wil niet doorgeven waar zij inmiddels verblijft en staat inmiddels ingeschreven in een andere gemeente.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat ter zitting is gebleken dat appellante per 14 februari 2022 is verhuisd naar een andere gemeente en dat zij daar inmiddels over een woning beschikt. Verder heeft appellante aangegeven dat zij de gemeente waar ze nu verblijft haar een scootmobiel zal verstrekken. Appellante kan het doel van haar aanvragen, het verkrijgen van een scootmobiel en individuele begeleiding bij het vinden van een huis niet meer bereiken. Zij woont immers niet meer in de gemeente Weststellingwerf zodat (als de gemeente daartoe was gehouden) deze gemeente niet langer verantwoordelijk is voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit is ook niet van belang voor een toekomstige periode nu appellante woonachtig is in een andere gemeente. Aan de door appellante gestelde schade kan geen procesbelang worden ontleend. Appellante heeft volstaan met de enkele mededeling dat zij vanwege het tijdelijk niet beschikken over woonruimte schade heeft geleden en dat zij vanwege het niet toekennen van een nieuwe scootmobiel was aangewezen op ander vervoer. Gemachtigde van appellante heeft gesteld dat zij meer tijd aan appellante heeft moeten besteden, omdat zij haar geholpen heeft met het vinden van nieuwe woonruimte. Bij gebreke van enige verdere duiding en onderbouwing is het op voorhand onaannemelijk dat appellante ten gevolge van de voorliggende besluitvorming schade in enigerlei vorm heeft geleden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er procesbelang is en dat het niet onaannemelijk is dat er schade is geleden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Appellante heeft zich in haar hoger beroepschrift op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden omdat zij ander vervoer heeft moeten regelen in het jaar dat zij geen scootmobiel had en omdat zij zonder hulp van de gemeente een woning heeft moeten vinden. Zij heeft aangekondigd van deze schade nog nader schriftelijk bewijs over te leggen. Dit heeft zij echter nagelaten. Ter zitting heeft zij enkel verklaard dat zij kosten heeft moeten maken om de woningbouwvereniging te dwingen om haar (weer) in te schrijven. Ook deze gestelde schade is niet met concrete stukken onderbouwd. Daarnaast valt niet in te zien dat deze kosten zijn aan te merken als schade die het gevolg is van de besluitvorming van het college. Onder deze omstandigheden acht de Raad het op voorhand onaannemelijk dat appellante schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.