In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de WW-uitkering van betrokkene na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 november 2021, maar het Uwv heeft de WW-uitkering pas per 22 november 2021 toegekend, rekening houdend met een fictieve opzegtermijn van één maand op basis van de cao. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum, waarop de rechtbank Amsterdam in eerste instantie oordeelde dat betrokkene per 1 november 2021 recht had op de WW-uitkering, omdat er volgens de cao geen opzegtermijn geldt bij beëindiging met wederzijds goedvinden.
Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht een opzegtermijn in acht had genomen, en dat de ingangsdatum van de WW-uitkering per 22 november 2021 gehandhaafd blijft. De Raad benadrukte dat, hoewel er geen opzegtermijn geldt bij beëindiging met wederzijds goedvinden volgens de cao, de wettelijke bepalingen van de WW vereisen dat de opzegtermijn van de werkgever in acht wordt genomen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waardoor de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering per 22 november 2021 toe te kennen, in stand blijft.