In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de rechtmatigheid van een boete die het CAK aan betrokkene heeft opgelegd wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Betrokkene had een aanmaning ontvangen op 28 februari 2020, waarin zij werd verzocht om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. De boete werd opgelegd omdat betrokkene pas op 28 mei 2020 een verzekering had afgesloten, wat volgens het CAK te laat was. Betrokkene betwistte de boete en stelde dat de termijn van drie maanden pas inging op de dag na de verzending van de aanmaning, waardoor zij tijdig had gehandeld.
De rechtbank Amsterdam gaf betrokkene gelijk en vernietigde de boete, waarna het CAK in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de termijn van drie maanden inderdaad begint op de dag na de verzending van de aanmaning, zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting bij de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat betrokkene de zorgverzekering tijdig had afgesloten en de boete onterecht was opgelegd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het CAK niet slaagde en veroordeelde het CAK in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2024.