ECLI:NL:CRVB:2024:524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
22/2991 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ZW-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 20 juni 2021 en de weigering om een ZW-uitkering toe te kennen per 24 juni 2021. Appellant, die zich op 7 mei 2020 ziek meldde met pijnklachten, ontving een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering op basis van een beoordeling die aangaf dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 februari 2024 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door een jurist. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en geweigerd, omdat de medische beperkingen van appellant op de relevante data niet afweken van de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2991 ZW
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2022, 22/157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 19 mei 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 20 juni 2021 beëindigd. Bij besluit van 2 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen per 24 juni 2021. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging en weigering van de ZW-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R.F. Ronday, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ronday. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 20 juni 2021 heeft beëindigd en per 24 juni 2021 heeft geweigerd een ZW-uitkering aan appellant toe te kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd en vervolgens geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker voor 30,11 uur per week. Op 7 mei 2020 heeft hij zich ziekgemeld met pijnklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 mei 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 20 juni 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 2 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dossieronderzoek, het verslag van de hoorzitting in bezwaar en de (medische) informatie van behandelaars die werd verkregen tijdens de bezwaarprocedure heeft gemotiveerd welke beperkingen er zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep de FML op één punt aangepast vanwege het in december 2021 vastgestelde thoracic outlet syndroom (TOS) door een beperking toe te voegen voor frequent/langdurig boven schouderhoogte werken. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat deze in 2012/2013 al bestonden, maar dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de psychische klachten in de tussenliggende periode van acht jaar zijn verbeterd. Appellant heeft gewerkt, was niet onder behandeling voor zijn psychische klachten en kreeg geen medicatie voorgeschreven. Appellant is op 3 september 2021 opnieuw verwezen naar de psycholoog, die in december 2021 een matige depressie vaststelt, maar daaruit blijkt niet dat de psychische klachten zoals die in december 2021 zijn vastgesteld, op 20 en 24 juni 2021 ook in die mate aanwezig waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant in beroep geen medisch objectiveerbare informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de medische beoordeling van zowel de psychische als fysieke klachten van appellant. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv heeft gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de beperkingen van appellant toch geschikt zijn. In beroep zijn met de nieuw aangenomen beperking die volgt uit TOS, voldoende passende functies overgebleven. Met wat appellant heeft aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Zo is er onvoldoende rekening gehouden met de informatie van de behandelaars. Ook heeft appellant nu depressieve klachten doordat zijn inspanningen om tot verbeteringen/vermindering van de klachten te komen niet tot resultaat hebben geleid. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat psychische klachten die eerder in 2012/2013 bestonden in de tussenliggende periode van acht jaar zijn verbeterd. De pogingen tot herstel hebben tijdelijk gewerkt maar de klachten zijn toegenomen. In september 2021 is appellant opnieuw verwezen naar een psycholoog die een matige depressie heeft vastgesteld. Deze klachten waren ook op 20 en 24 juni 2021 aanwezig. Ook hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege verminderd gevoel en verminderde kracht in de rechterhand en voor de pijnklachten vanuit de nek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verklaring van zijn echtgenote en een brief van traumachirurg A. Bentohami overgelegd. Verder heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies ondanks de beperkingen toch passend zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten om de ZW-uitkering van appellant per 20 juni 2021 te beëindigen en de weigering om aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen per 24 juni 2021 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beëindiging ZW-uitkering
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Ook de door appellant in hoger beroep overgelegde brief van traumachirurg Bentohami van 16 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief heeft de traumachirurg geconcludeerd dat appellant bekend is met cervicale radiculaire pijn en tintelingen aan de rechterarm en -hand DD foramenstenose C5/C6 DD CTS rechts, echter negatieve Phalen en Tinel. Er is sprake van verminderde sensibiliteit en tintelingen in het rechterbeen DD foramenstenose L3/L4 tintelingen in het rechterbeen en tenen beide zijden, afwezige vibratiezin DD polyneuropathie. Ook is vastgesteld dat de klachten van appellant in ernst zijn toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze brief van de traumachirurg toegelicht dat daarin de situatie per december 2023 is beoordeeld en dat de klachten van appellant sinds de datum in geding zijn verslechterd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband gewezen op de brief van de neuroloog van 13 juli 2021 waar bij onderzoek dicht bij de datum in geding een normale vibratiezin van de beide armen werd gevonden. Ook heeft de neuroloog op 3 juni 2021 geschreven dat er geen sprake is van cervicale myelopathie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat bij appellant sprake is van een foramenstenose C5-6 en L3-4 en hiervoor zijn in de FML beperkingen aangenomen voor onder andere krachtige knijp/wringbewegingen met de hand recht en voor tillen en dragen. Op basis van het bovenstaande is de kennelijke ernst van de beperkingen die in de brief van de traumachirurg uit 2023 wordt weergegeven, in 2021 niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat, en waarom de informatie van de traumachirurg van 16 december 2023 niet leidt tot een ander oordeel over de beperkingen van appellant op de datum in geding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen geeft hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
Weigering ZW-uitkering
4.6.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel. Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [2] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van een ZW-uitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van
artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.7.
Na de ziekmelding van appellant per 24 juni 2021 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat er geen wijzigingen zijn opgetreden in de medische situatie of belastbaarheid van appellant ten opzichte van de EZWb. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische gronden gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven voor twijfel aan de conclusie dat de beperkingen van appellant op de datum ziekmelding van 24 juni 2021 niet afweken van de beperkingen, zoals die ten tijde van de EZWb in de FML zijn neergelegd. Omdat de medische beperkingen van appellant sinds de eerdere EZWb niet zijn toegenomen, is daarmee gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook per 24 juni 2021 voor appellant geschikt zijn. Deze vaststelling is dan voldoende om de weigering van ziekengeld per 24 juni 2021 te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 20 juni 2021 en de weigering om aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen per 24 juni 2021 in stand blijven.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.