ECLI:NL:CRVB:2024:502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
21/3839 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van aanvragen om bijstand en afwijzing van bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Appellant had twee aanvragen om algemene bijstand ingediend, die door het college buiten behandeling waren gesteld. De Raad oordeelt dat het college niet bevoegd was om deze aanvragen buiten behandeling te stellen, omdat de fase van een incomplete aanvraag was gepasseerd en het college de aanvragen inhoudelijk had moeten beoordelen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en draagt het college op om opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen. De Raad benadrukt dat het college moet onderzoeken wat de leningen van appellant betekenen voor zijn bijstandbehoevendheid. De uitspraak heeft ook betrekking op een aanvraag om bijzondere bijstand, die eveneens ten onrechte was afgewezen. De Raad heeft de proceskosten van appellant toegewezen en bepaald dat het college wettelijke rente moet betalen over eventuele nabetalingen van bijstand.

Uitspraak

21/3839 PW, 21/3840 PW, 21/3841 PW, 21/3842 PW, 21/3843 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 september 2021, 20/9398 en 20/9399 (aangevallen uitspraak 1) en van 28 september 2021, 20/9401, 20/9403, 20/9405 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (college)
Datum uitspraak: 27 februari 2024

SAMENVATTING

In deze zaken gaat het om de buitenbehandelingstelling van twee aanvragen om algemene bijstand en de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Het college heeft de aanvragen buiten behandeling gesteld en afgewezen, omdat appellant niet alle gevraagde stukken heeft verstrekt. Volgens appellant heeft hij gedaan wat hij kon. De Raad geeft appellant gelijk en oordeelt dat het college de aanvragen niet buiten behandeling mocht stellen. Het college moet opnieuw op de aanvragen beslissen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld, een verzoek om schadevergoeding en nadere stukken ingediend. Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken, gelijktijdig met de zaken 21/1765 PW en 21/3838 PW, behandeld op een zitting van 15 november 2023. Voor appellant is [gemachtigde] verschenen, vergezeld van [naam]. Het college heeft via beeldbellen deelgenomen aan de zitting en heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Francke en J. Faber. In de hiervoor genoemde zaken wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
In 2018 heeft appellant zich diverse keren bij het college gemeld met verzoeken om een geldlening en om bijzondere bijstand voor kosten van levensonderhoud. Deze verzoeken van appellant hebben niet geleid tot een toekenning. Appellant heeft zich voor de eerste keer gemeld voor het aanvragen van algemene bijstand op 17 mei 2019. Daarover gaat de uitspraak met zaaknummer 21/3838 PW.
1.2.
Hierna heeft appellant zich weer gemeld op 30 augustus 2019 en op 3 oktober 2019 bijstand aangevraagd. Appellant heeft in diverse brieven toegelicht dat hij erg ziek is en dringend naar een dokter moet. Maar dit kan niet, omdat hij geen zorgverzekering heeft, omdat hij dit niet kan betalen. Hij was werkzaam aan de Universiteit Gent, maar is zijn baan jaren geleden verloren. De gemeente wil hem niet inschrijven in de Basisregistratie personen, terwijl hij wel degelijk woont in [woonplaats] . Zijn woning heeft geen water-, gas- en elektriciteitsaansluiting, wat een van de gevolgen is van zijn financiële situatie. Appellant doet een beroep op de gemeente Terneuzen om hem te helpen.
1.3.
Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld met een besluit van 21 november 2019. Met een besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Op 3 oktober 2019 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor achterstallige facturen, eigen bijdrage voor de advocaat, griffierechten, huur van tien maanden, reiskosten, computer, zakgeld, nieuwe identiteitskaart, boodschappen, doktersrekeningen en huisinrichting. Met een besluit van 21 januari 2020, gehandhaafd met een besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit 2), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt.
1.5.
Op 10 januari 2020 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand en op 31 januari 2020 heeft appellant bijstand aangevraagd. Met een besluit van 11 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit 3), heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.6.
Naast de drie aanvragen die hier nu voorliggen, heeft appellant meerdere aanvragen om bijzondere en algemene bijstand ingediend of geprobeerd om deze in te dienen. Deze aanvragen of pogingen daartoe hebben niet geleid tot een toekenning van bijzondere of algemene bijstand.
1.7.
Op 23 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening dat appellant had ingediend in het kader van opnieuw een buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijstand, toegewezen. [1] De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college aan appellant een voorschot op de bijstand moet toekennen. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het college aan appellant een voorschot toegekend met ingang van 3 januari 2023. Met een besluit van 28 maart 2023 heeft het college aan appellant bijstand toegekend per 11 oktober 2022.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
In de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2019 ontvankelijk en ongegrond te verklaren. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2.2.
In de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat appellant heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de buitenbehandelingstelling van de aanvragen om algemene bijstand en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Algemeen
4.1.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Wanneer redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen kan inzage worden verlangd in financiële informatie over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden.
4.2.
Een bijstandverlenende instantie, zoals het college, kan besluiten een aanvraag om bijstand niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Maar dan moet de aanvrager wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door de bijstandverlenende instantie gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
De buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 3 oktober 2019
4.3.
Zoals ter zitting besproken met partijen, heeft appellant de volgende gegevens en stukken volgens het college niet overgelegd:
- bewijsstukken van de huur: huurcontract en bewijzen van huurbetaling;
- afschriften van bankrekeningen van appellant, dan wel bewijsstukken dat die bankrekeningen zijn opgeheven;
- bewijsstukken van leningen: leenovereenkomst en identiteitsbewijzen van de verstrekker;
- stukken waaruit blijkt hoe appellant vanaf 17 mei 2019 in zijn onderhoud heeft voorzien.
Bewijsstukken van huur
4.4.
Appellant heeft een huurovereenkomst overgelegd. Deze huurovereenkomst is ondertekend op 12 september 2001. Appellant heeft een verklaring van de verhuurder bijgevoegd van 30 september 2019 dat deze huurovereenkomst nog steeds geldig is. Verder heeft het college toegelicht dat appellant weliswaar bewijzen heeft overgelegd dat hij eind 2018 de huur heeft betaald, maar geen recente bewijsstukken. Appellant had een verklaring kunnen overleggen dat hij geen huur heeft betaald.
4.5.
Appellant heeft naar voren gebracht dat hij de gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd, voor zover deze er zijn. Vanaf 1 januari 2019 heeft hij geen huur meer betaald, omdat hij daarvoor de financiële middelen niet meer had. Hiervan kan hij dan ook geen bewijsstukken overleggen. De verhuurder is een bekende van appellant en dat is de enige reden dat hij niet uit de woning is gezet. Een recentere huurovereenkomst is er niet. Deze beroepsgrond slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.1.
De gevraagde stukken heeft appellant overgelegd en voor zover appellant dat niet heeft gedaan, gaat het verzoek van het college niet over gegevens waarover appellant beschikt of kan beschikken. Appellant heeft vanaf 1 januari 2019 geen huur meer betaald, zodat hij hiervan ook geen bewijsstukken kon overleggen bij zijn aanvraag. In die situatie is de fase waarin redelijkerwijs nog kan worden gesproken van een incomplete aanvraag gepasseerd en is het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door het college aangebroken. Het college heeft ter zitting gesteld dat appellant een verklaring had kunnen overleggen dat hij geen huur heeft betaald, maar een dergelijke verklaring had appellant al bij zijn aanvraag overgelegd.
De bankafschriften
4.6.
Niet in geschil is dat appellant geen afschriften van bankrekeningen heeft overgelegd of bewijzen van opheffing. Volgens het college had appellant bewijzen moeten overleggen dat zijn bankrekeningen zijn opgeheven. Hij heeft niet over alle bankrekeningen informatie verstrekt.
4.7.
Appellant heeft naar voren gebracht dat hij al vele jaren niet meer beschikt over bankrekeningen, dus dat hij ook geen bankafschriften kon overleggen. Uit wat appellant verder naar voren heeft gebracht begrijpt de Raad dat appellant niet van alle bankrekeningen opheffingsbewijzen kon verkrijgen, omdat de bankrekeningen al lang geleden zijn geblokkeerd. Deze beroepsgrond slaagt. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.7.1.
Niet in geschil is dat appellant vele jaren niet heeft beschikt over een bankrekening en sinds oktober 2022 wel weer. Appellant heeft stukken van diverse banken overgelegd, die allen dateren van vele jaren vóór de aanvraagdatum. Gelet hierop en gelet op de bijzondere feiten en omstandigheden van deze zaak, valt zonder een nadere toelichting van het college niet in te zien waarom in dit geval opheffingsbewijzen relevant zijn om het actuele recht op bijstand te beoordelen.
De bewijsstukken van leningen en hoe appellant in levensonderhoud heeft voorzien
4.8.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat appellant geen controleerbare bewijzen heeft overgelegd van geleende gelden. Als er financiële steun is, kan vooraf op papier worden gezet hoeveel en wanneer de gelden zijn verstrekt aan appellant. De verklaringen van derden die appellant heeft ingebracht, zijn te algemeen. Appellant heeft met de overgelegde stukken niet aangetoond dat hij recht heeft op bijstand.
4.9.
Appellant heeft aangevoerd dat hij alle stukken waarover hij beschikte, heeft ingediend. Vanuit zijn netwerk hebben meerdere vrienden en bekenden geld aan hem geleend. De zus van appellant woont in Canada en zij heeft in april 2020 de huurachterstand voldaan. Omdat appellant niet beschikte over een water-, gas- en elektriciteitsaansluiting had hij hiervoor geen kosten. Appellant had al jaren geen zorgverzekering. Het college is uiteindelijk wel overgegaan tot bijstandverlening vanaf 11 oktober 2022, maar zijn situatie ten tijde van de aanvraag van 3 oktober 2019, is vergelijkbaar. Deze beroepsgrond slaagt. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.9.1.
Niet in geschil is dat appellant ten tijde van de aanvraag om bijstand niet de beschikking had over een bankrekening. Appellant was dan ook aangewezen op het aangaan van leningen in contanten. Appellant heeft zoveel als voor hem mogelijk was geprobeerd te onderbouwen welke bedragen hij heeft geleend. Als bijlage bij een e-mailbericht van 11 november 2019 heeft appellant in een verklaring toegelicht dat hij de afgelopen jaren diverse grote geldbedragen in totaal variërend van € 500,- tot € 10.000,- heeft geleend van diverse vrienden en bekenden. Appellant heeft van een aantal van deze leningen leenovereenkomsten en andere stukken overgelegd.
4.9.2.
De constatering van het college dat appellant geen controleerbare bewijzen heeft overgelegd van geldleningen, betreft een waardering van de overgelegde bewijsmiddelen. Hiermee is de fase waarin redelijkerwijs nog kan worden gesproken van een incomplete aanvraag gepasseerd en is het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door het college aangebroken.
Conclusie en gevolgen
4.10.
Uit 4.5.1, 4.7.1, 4.9.1 en 4.9.2 volgt dat het college niet bevoegd was om de aanvraag van 3 oktober 2019 buiten behandeling te stellen. Hetzelfde geldt voor de aanvraag van 31 januari 2020. Ten onrechte heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand met een vergelijkbare motivering afgewezen. Dit betekent het volgende.
4.10.1.
De Raad vernietigt aangevallen uitspraak 1, voor zover de rechtbank het bezwaar tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard. Ook vernietigt de Raad aangevallen uitspraak 1 voor zover de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond heeft verklaard, zal het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit 2 vernietigen.
4.10.2.
De Raad vernietigt ook aangevallen uitspraak 2, zal het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit 3 vernietigen.
4.10.3.
De rechtsgevolgen van bestreden besluiten 1 en 3 kunnen in dit geval niet in stand worden gelaten. Ter zitting heeft de Raad onderzocht of de Raad zelf in de zaken kan voorzien, maar de Raad beschikt daarvoor over onvoldoende gegevens. Een bestuurlijke lus is niet aangewezen, omdat het college de aanvragen nog niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Gelet op de feiten en omstandigheden echter, zoals dat appellant niet beschikte over een water-, gas-, en elektriciteitsaansluiting, zorgverzekering of bankrekening, acht de Raad het aannemelijk dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.10.4.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat appellant zelf in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door leningen aan te gaan. Daarom was hij niet aangewezen op de bijstand.
4.10.5.
Hoewel de aanvragen niet buiten behandeling mochten worden gesteld, moet het college wel nog – gelet op het standpunt ter zitting – onderzoeken wat de leningen betekenen voor de bijstandbehoevendheid van appellant. De Raad zal het college daarom opdracht geven nieuwe, inhoudelijke beslissingen te nemen op de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 november 2019 en van 11 maart 2020.
4.10.6.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe besluiten op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
Aanvraag om bijzondere bijstand
4.11.
Ter zitting is vastgesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand alleen nog ziet op de kosten van rechtshulp tot een bedrag van € 435,- (€ 290 + € 145,-) en tweemaal de kosten van griffierecht tot een bedrag van in totaal € 94,-. Hierover zal het college ook een nieuw besluit moeten nemen.
Verzoek om schadevergoeding
5. Als de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar leiden tot een nabetaling van bijstand, dan moet het college over die nabetaling wettelijke rente betalen. [2] Voor vergoeding van de overige door appellant gestelde schade bestaat geen aanleiding, omdat deze schade niet is onderbouwd.
Proceskosten
6. Omdat appellant in de hier aan de orde gestelde zaken geen griffierecht heeft betaald, bestaat voor vergoeding van het griffierecht geen aanleiding. Appellant komt in aanmerking voor de vergoeding van de reiskosten die S.C.F. Dijkhuizen, als niet-professioneel gemachtigde, in hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 72,90 gebaseerd op het tarief voor openbaar vervoer, tweede klasse.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
In de zaken 21/3842 PW en 21/3843 PW:
  • vernietigt aangevallen uitspraak 1, voor zover de rechtbank het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond heeft verklaard en voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit 2) ongegrond heeft verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit 2) gegrond en vernietigt dit besluit;
  • draagt het college op nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 21 november 2019 en van 21 januari 2020 met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
In de zaken 21/3839 PW, 21/3840 PW en 21/3841 PW:
  • vernietigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit 3) gegrond en vernietigt dit besluit;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2020 en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
In alle zaken:
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 72,90.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N.B. Yalcinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N.B. Yalcinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2, tweede lid:
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c:
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 8:113, tweede lid:
Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1242.
2.Voor de manier waarop de wettelijke rente moet worden berekend, zie de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.