ECLI:NL:RBZWB:2023:1242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 23_225 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet. De verzoeker, die al meerdere keren bijstandsuitkeringen had aangevraagd, had op 14 oktober 2022 opnieuw een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen had deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de verzoeker niet alle gevraagde bewijsstukken had ingeleverd en niet was verschenen op een eerder gesprek.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in de afgelopen jaren tevergeefs meerdere aanvragen voor bijstandsuitkeringen had ingediend en dat hij in een moeilijke financiële situatie verkeert. De rechter oordeelde dat het college ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de opgevraagde bewijsstukken niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker zwaarder laten wegen dan het algemene belang van het college en heeft besloten dat het college met onmiddellijke ingang een voorschot op de bijstandsuitkering aan de verzoeker moet verstrekken.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van aanvragen voor bijstandsuitkeringen en de noodzaak voor bestuursorganen om rekening te houden met de omstandigheden van de aanvrager. De voorzieningenrechter heeft de beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen als onrechtmatig beoordeeld en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/225 PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2022 (bestreden besluit) van het college over de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het bestreden besluit. Het verzoek is behandeld op een zitting van 17 februari 2023 in Middelburg. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Het college is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Verzoeker heeft de afgelopen jaren tevergeefs meerdere aanvragen voor een bijstandsuitkering ingediend bij het college. Op 11 oktober 2022 heeft verzoeker zich wederom bij het college gemeld. Vervolgens heeft verzoeker op 27 oktober 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd. Het college heeft hem op 9 november 2022 uitgenodigd voor een gesprek op 17 november 2022. Daarbij is verzoeker gevraagd om een aantal stukken in te leveren. Op 14 november 2022 heeft verzoeker een aantal stukken overgelegd (een huurovereenkomst, bewijs van opheffing van bankrekeningen en beëindiging van energielevering), en aangegeven niet naar het gesprek op 17 november 2022 te zullen komen. Omdat door verzoeker niet alle gevraagde gegevens zijn ingeleverd en hij niet op het gesprek is verschenen, heeft het college verzoeker op 23 november 2022 nogmaals de gelegenheid geboden om de gevraagde stukken aan te leveren. Daarbij is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 1 december 2022.
Verzoeker heeft op 30 november 2022 schriftelijk verzocht om een week uitstel voor het inleveren van de gevraagde stukken. Het college heeft verzoeker diezelfde dag beantwoord en benadrukt dat het in verzoekers belang is om op de afspraak van 1 december 2022 aanwezig te zijn. Verzoeker is desondanks niet verschenen. Hij heeft op 2 december 2022 wel een aantal bewijsstukken bij het college ingeleverd.
In het bestreden besluit heeft het college verzoekers aanvraag buiten behandeling gesteld. Verzoeker wordt tegengeworpen dat hij geen bewijsstukken heeft ingediend waaruit blijkt dat [naam zus] (zijn zus) zijn huur heeft betaald vanaf 17 mei 2019 tot heden, en aan wie en wanneer de betreffende betalingen zijn verricht. Volgens het college heeft verzoeker verder nog steeds geen bewijsstukken verstrekt waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien vanaf 17 mei 2019 tot heden.
Verzoekers standpunt
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het college aan hem een bijstandsuitkering moet verstrekken. Hij stelt dat hij al geruime tijd niet beschikt over een inkomen of uitkering. Op wat verzoeker aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Toetsingskader voorzieningenrechter
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Griffierecht
4. In eerdere procedures is geoordeeld dat verzoeker vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van griffierecht. Daarbij is overwogen dat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft een aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, onderdeel c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
6. Het college kan op grond van artikel 4:5 van de Awb besluiten om een aanvraag niet te behandelen als verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van een aanvraag. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college onder meer heeft gevraagd om bewijsstukken waaruit blijkt hoe verzoeker vanaf 17 mei 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien en stukken die betrekking hebben op de betaling van verzoekers huur vanaf 17 mei 2019. Het ontbreken van deze stukken wordt aan verzoeker tegengeworpen in het bestreden besluit.
7. De Centrale Raad van Beroep heeft in een recente uitspraak van 13 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2793) bepaald dat in zaken waar het gaat om de buitenbehandelingstelling van een bijstandsaanvraag ook betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van het oorspronkelijke besluit alsnog zijn verstrekt.
In het bestreden besluit heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom ten onrechte vermeldt dat het alsnog verstrekken van gevraagde gegevens in bezwaar niet kan leiden tot een gegrond bezwaar en daarvoor een nieuwe aanvraag nodig is. Aan deze onterechte vermelding komt echter geen betekenis meer toe, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
8. Ten aanzien van de vraag of het college de aanvraag van verzoeker wederom buiten behandeling heeft kunnen stellen, wordt het volgende overwogen.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de opgevraagde bewijsstukken waaruit blijkt hoe verzoeker vanaf 17 mei 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien niet (meer) noodzakelijk voor de beoordeling van verzoekers recht op bijstand. Genoemde datum ligt te ver voor verzoekers aanvraag van 14 oktober 2022. Uit de overgelegde stukken blijkt verder voldoende dat verzoeker wordt ondersteund door zijn zus en broer, en kennissen in zijn omgeving. Dat veelal sprake is geweest van ondersteuning met contante betalingen wordt verklaard door het feit dat verzoeker lange tijd niet (en pas vanaf eind 2022 weer wel) beschikte over een bankrekening. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat het adres van verzoekers zus en (anders dan het college stelt in het bestreden besluit) het adres van een kennis ( [naam kennis] ) bekend is uit de stukken, maar dat verzoekers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat hij desgewenst nadere contactgegevens kan verstrekken van de personen die hulp bieden aan verzoeker met het oog op een inhoudelijke beoordeling van zijn bijstandsaanvraag.
10. Met betrekking tot de gevraagde bewijsstukken die betrekking hebben op de betaling van verzoekers huur stelt de voorzieningenrechter dat verzoeker weliswaar geen bankafschriften heeft overgelegd waaruit de huurbetaling blijkt, maar dat het college hier ook niet (uitdrukkelijk) om heeft gevraagd. Verzoeker heeft wel verschillende andere bewijsstukken verstrekt, waaronder zijn (nieuwe) huurovereenkomst, een overeenkomst tussen verzoekers (in [land] woonachtige) zus en [naam betrokkene 1] van 9 april 2020 betreffende afbetaling van achterstallige huur waarin is vermeld dat betaling zal plaatsvinden aan de (eveneens in [land] woonachtige) zoon van de eigenaar van de woning, een overeenkomst tussen verzoeker en zijn zus van 10 april 2020 met daarin een terugbetalingsafspraak, een verklaring van zijn zus van 23 juni 2020, verklaringen van [naam betrokkene 1] van 10 juni 2021, 5 oktober 2021 en 22 december 2021, een verhuurdersverklaring van [naam betrokkene 2] van 2 oktober 2022, en gedateerde en getekende kwitanties waaruit betalingen van zijn zus in [land] dollars blijken aan [naam betrokkene 3] betreffende de huur van de woning van verzoeker van de maanden mei 2019 tot en met november 2022. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met het overleggen van deze stukken in voldoende mate voldaan aan het verzoek van het college om stukken over te leggen waaruit blijkt dat de huur door zijn zus is betaald en aan wie en wanneer. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat verzoekers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat hij zal proberen om, in aanvulling op genoemde stukken, bij de heren [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 2] (wiens adresgegevens op de stukken zijn vermeld) nog meer duidelijkheid te verkrijgen over de verrichte betalingen, en de onderlinge verhoudingen tussen de personen die betrokken zijn bij de betaling van verzoekers huur.
11. Gezien het voorgaande was de fase waarin gesproken kan worden van een incomplete aanvraag gepasseerd en was het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd om verzoekers bijstandsaanvraag buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar geen stand zal houden. Het college zal verzoekers bijstandsaanvraag inhoudelijk moeten beoordelen. Gelet op de onrechtmatigheid van het bestreden besluit en gezien de belangen van verzoeker, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden toegewezen. Weliswaar staat de uitkomst van de inhoudelijke beoordeling nog niet vast, maar het belang van verzoeker weegt in deze situatie zwaarder dan het algemene belang dat niet zonder rechtsgrond publieke middelen worden bestreed. Verzoeker bevindt zich, zoals ter zitting is toegelicht, in een moeilijke situatie. Hij heeft geen water- of elektriciteitsaansluiting meer, en ook geen zorgverzekering. Dit is door het college ook niet betwist. Van aanwijzingen dat verzoeker niet in behoeftige omstandigheden verkeert, waardoor het treffen van een voorlopige voorziening niet in de rede zou liggen, is niet gebleken. Het college zal aan verzoeker een voorschot op een bijstandsuitkering moeten verstrekken op hierna te vermelden wijze.
Tot slot merkt de voorzieningenrechter ten overvloede op dat ter zitting met verzoekers gemachtigde is besproken dat verzoeker niet eerder is verschenen op gesprekken bij het college, maar dat hij dit in de toekomst wel zal moeten doen om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering, en om aanspraak op een dergelijke uitkering te behouden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat het college met onmiddellijke ingang aan verzoeker een voorschot op een bijstandsuitkering verstrekt ter hoogte van de voor verzoeker toepasselijke bijstandsnorm vanaf de dag van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening (4 januari 2023) tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 23 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.