ECLI:NL:CRVB:2024:493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/2156 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van derdenbeslag op AOW-pensioen door de Centrale Raad van Beroep

Op 28 februari 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een executoriaal derdenbeslag dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is gelegd op het AOW-pensioen van appellante, naar aanleiding van een dwangbevel van de gemeente Leiden. De Svb had appellante op 14 april 2022 geïnformeerd dat er maandelijks een bedrag van € 104,49 op haar AOW-pensioen zou worden ingehouden. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat de rechtmatigheid van het beslag niet door de bestuursrechter kan worden beoordeeld.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de opgelegde dwangsommen onterecht waren en dat het beslag onrechtmatig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb zich aan de kaders van het beslag had gehouden en dat de rechtmatigheid van het dwangbevel niet door hen kon worden beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Appellante kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

23/2156 AOW-PV
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2023, 22/5855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: A. Hoogenboom, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: R.R. Olde Engberink
Ter zitting van 28 februari 2024 is appellante niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Op 4 april 2022 heeft [naam bedrijf] ( [gerechtsdeurwaarders] ) op basis van een dwangbevel van de gemeente Leiden onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd op het AOW-pensioen dat appellante ontvangt. Daarbij is de Svb bevolen de gelden verschuldigd aan appellante onder zich te houden.
1.2.
Met een besluit van 14 april 2022 heeft de Svb appellante meegedeeld dat vanaf april 2022 een bedrag van € 104,49 per maand op haar AOW-pensioen wordt ingehouden. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Svb heeft met een besluit van 3 augustus 2022 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij is overwogen dat alleen mag worden getoetst of de Svb bij de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat de Svb dat op een juiste wijze heeft gedaan. Het betoog van appellante dat het beslag onrechtmatig is kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen omdat de rechtmatigheid van het beslag door de bestuursrechter niet mag worden beoordeeld.
Standpunt van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de opgelegde dwangsommen en is van mening dat ten onrechte beslag is gelegd. Zij wil dat de ingehouden bedragen aan haar worden terugbetaald.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het is vaste rechtspraak [1] dat bij het uitvoeren van een beslaglegging de Raad alleen kan beoordelen of de Svb binnen de kaders van het beslag is gebleven. Met de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. De Svb heeft met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet rekening gehouden en daar het besluit op gebaseerd. De Raad heeft daarin geen onjuistheden aangetroffen. De rechtmatigheid van het dwangbevel kan niet door de Svb of de Raad worden beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat het besluit van de Svb waarmee uitvoering wordt gegeven aan het executoriaal beslag in stand blijft.
5.2.
Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.R. Olde Engberink (getekend) A. Hoogenboom

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687.