ECLI:NL:CRVB:2024:482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22/2613 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene centraal, die per 22 oktober 2020 door het Uwv is vastgesteld. Betrokkene, die eerder een WAO-uitkering ontving, heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen haar ongeschikt maakten voor de geselecteerde functies. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat betrokkene geschikt was voor deze functies, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna appellanten, de erven van betrokkene, hoger beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 14 december 2023 is de zaak behandeld, waarbij mr. V.C.D. Klaassen namens de appellanten en drs. I.M. Veringmeier namens het Uwv aanwezig waren. De Raad heeft de argumenten van appellanten, waaronder de schending van de hoorplicht en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek, beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de medische situatie van betrokkene niet is verslechterd ten opzichte van de WAO-beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellanten geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

22/2613 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2022, 21/997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van betrokkene per 22 oktober 2020 heeft beëindigd. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij door haar (medische) beperkingen niet in staat was de eerder in het kader van de WAO geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 26 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 oktober 2020 beëindigd. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens betrokkene heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op [datum] 2023 is betrokkene overleden. Mr. Klaassen heeft te kennen gegeven dat appellanten het hoger beroep namens betrokkene willen voortzetten.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Voor appellanten is mr. Klaassen via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene ontving van 12 juni 2002 tot 24 december 2019 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In het kader van een herbeoordeling hebben een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2019 de WAO-uitkering van betrokkene per 24 december 2019 beëindigd, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Betrokkene werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als manager kledingzaak, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft betrokkene per 24 december 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Betrokkene heeft zich op 25 december 2019 opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het Uwv betrokkene per 25 maart 2020 een ZW-uitkering toegekend. Vervolgens heeft betrokkene op 4 augustus 2020 telefonisch contact gehad met een verzekeringsarts. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend artsen, die bij zijn beoordeling betrokken en betrokkene per 22 oktober 2020 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 oktober 2020 de ZW-uitkering van betrokkene per 22 oktober 2020 beëindigd.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft betrokkene in voldoende mate in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het is niet aannemelijk dat de medische problematiek van betrokkene haar heeft belet van haar hoorrecht gebruik te maken of om tijdig een andere datum voor de hoorzitting te vragen. Het Uwv heeft de hoorplicht daarom niet geschonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het in beroep ingediende rapport van 30 maart 2021 voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat bij betrokkene sprake is van een scala aan specifieke medische klachten en dat de verzekeringsarts kon beschikken over een grote hoeveelheid recente medische informatie van de behandelend sector. Betrokkene is bovendien in het kader van de WAO-beoordeling op 18 juli 2019 fysiek door een verzekeringsarts onderzocht. Ook dat onderzoek heeft de verzekeringsarts in deze procedure meegewogen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van betrokkene. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat betrokkene, rekening houdend met de diverse vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen, arbeidsgeschikt kan worden geacht. De functies zijn zowel lichamelijk als mentaal licht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep betekent de recent bij betrokkene vastgestelde diagnose ADHD niet dat betrokkene automatisch ongeschikt is voor dit psychisch licht belastende werk. Betrokkene heeft in beroep verder niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op 22 oktober 2020. De rechtbank heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken. Dit betekent dat het Uwv betrokkene terecht per 22 oktober 2020 in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Omdat het Uwv pas in beroep heeft gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Dit gebrek heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd, waarbij het Uwv is veroordeeld in de proceskosten in beroep en is opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden.
Het hoger beroep van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep is tegen die uitspraak aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden in bezwaar. Door de complexe problematiek van betrokkene had zij moeilijkheden met het opnemen van de telefoon en het bekijken van sms- of WhatsApp-berichten. Het Uwv heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Daarnaast heeft ten onrechte geen fysiek spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De rechtbank had dit niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen passeren, omdat betrokkene wel in haar belangen is geschaad. Tot slot heeft het Uwv de medische situatie van betrokkene onderschat, ze was op 22 oktober 2020 ongeschikt voor haar arbeid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van betrokkene te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.3.
In de uitspraak van 23 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2658) heeft de Raad zijn toetsingskader bij de toepassing van artikel 19 van de ZW gewijzigd. Uit 4.11 van die uitspraak blijkt dat deze wijziging geldt voor alle zaken waarin sprake is van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb), een verzekerde niet in enig werk heeft hervat en zich daarna opnieuw heeft ziekgemeld. In een andere uitspraak, eveneens van 23 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2672), heeft de Raad geoordeeld dat dit toetsingskader ook van toepassing is in zaken waarin sprake is van een ziekmelding na een eerdere beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij betrokkene niet in enig werk heeft hervat.
4.4.
De Raad ziet geen aanleiding dit gewijzigde toetsingskader niet ook toe passen in gevallen waarin sprake is van een ziekmelding na een WAO-beoordeling, waarbij niet tussentijds in enig werk is hervat. De Raad zal in die gevallen de uitgangspunten hanteren zoals die zijn neergelegd in de in 4.3 genoemde uitspraken.
4.5.
Waar de WAO-uitkering van betrokkene per 24 december 2019 is ingetrokken omdat zij op basis van geselecteerde functies minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht, betekent dit dat voor een beëindiging van de ZW-uitkering per 22 oktober 2020 moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WAO geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WAO vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WAO geldende
maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
4.6.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WAO op een of meer punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WAO geselecteerde functies.
De hoorplicht
4.7.
Het standpunt van appellanten dat de hoorplicht is geschonden, wordt niet gevolgd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat het Uwv betrokkene in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Er is van tevoren twee keer gebeld om een afspraak te maken voor de hoorzitting, betrokkene heeft per brief een uitnodiging voor de hoorzitting ontvangen, er is een dag voor de hoorzitting een sms ter herinnering gestuurd en tijdens de hoorzitting is geprobeerd telefonisch contact op te nemen met betrokkene. Dat in de uitnodigingsbrief van 16 december 2020 als datum van de hoorzitting ‘zondag 12 januari 2020 om 13.00 uur' stond doet hier niet aan af. De rechtbank heeft terecht overwogen dat – mede gelet op het daaraan voorafgaande contact tussen het Uwv en betrokkene - het haar duidelijk moet zijn geweest dat zij was uitgenodigd voor de hoorzitting op dinsdag 12 januari 2021. Het is niet aannemelijk geworden dat betrokkene vanwege haar medische problematiek niet in staat was om van haar hoorrecht gebruik te maken.
De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
4.8.
Verder is aangevoerd dat betrokkene ten onrechte niet is gezien op een fysiek spreekuur. De aanvullende motivering die in beroep daarvoor is gegeven, is volgens appellanten onvoldoende en het motiveringsgebrek is dan ook ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Betrokkene heeft in de primaire fase telefonisch contact gehad met een verzekeringsarts. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. In zijn uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, heeft de Raad geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldbelverbinding is verricht een spreekuurcontact kan zijn. Ook bij een dergelijk spreekuur geldt onverkort dat sprake moet zijn van een zorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal moeten kunnen motiveren waarom in bezwaar van een fysiek lichamelijk en/of psychisch onderzoek is afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 maart 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuur. Op grond van een ruime hoeveelheid relevante informatie uit de curatieve sector was voldoende duidelijk wat de aard en ernst van de aanwezige pathologie op de datum in geding was. Deze informatie is zowel in de primaire fase als in bezwaar meegewogen. Het onderzoek door de primaire verzekeringsarts is voldoende uitgebreid en volledig geweest, waardoor de medische situatie van betrokkene duidelijk was en er geen noodzaak bestond voor persoonlijk contact. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat van een fysiek spreekuur kon worden afgezien en dat betrokkene, nu zij op dit standpunt heeft kunnen reageren, niet in haar belangen is geschaad.
Medische beoordeling
4.9.
Er worden geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat betrokkene met ingang van 22 oktober 2020 geschikt is voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van betrokkene in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De functies zijn zowel fysiek als mentaal relatief licht. Hiermee wordt rekening gehouden met de aanwezige lichamelijke klachten vanwege de fibromyalgie, enkelklachten en schildklierproblematiek. Daarnaast is bij de eerdere beoordeling ook rekening gehouden met aanwezige psychopathologie, onder meer met de traumagerelateerde psychopathologie. De actuele vaststelling van ADHD maakt betrokkene niet automatisch ongeschikt voor het psychisch licht belastende werk. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast gereageerd op de door betrokkene overgelegde informatie van de psychiater, GZpsycholoog en GGZ. Volgens hem is deze informatie ook in bezwaar al meegewogen en zijn er daarom geen nieuwe feiten die aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi