ECLI:NL:CRVB:2024:469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
22/3823 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 20 augustus 2020 op 47,8% is vastgesteld. Appellant, die voorheen als boodschappenbezorger werkte, had zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had eerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,86%, maar de rechtbank Rotterdam oordeelde dat deze te laag was en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 47,8%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er meer medische beperkingen waren dan het Uwv had aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

22/3823 WIA
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2022, 20/4794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 augustus 2020 heeft vastgesteld op 47,8%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als boodschappenbezorger voor gemiddeld
36,46 uur per week. In aansluiting daarop heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 15 april 2016 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 13 april 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 46,10%.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2018 heeft het Uwv, zonder voorafgaand medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant op 28 februari 2019 eindigt en dat hij met ingang van die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Appellant heeft op 18 februari 2019 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht, alwaar hij lichamelijk is onderzocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2019. De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 38,24% bedraagt. Het Uwv heeft op 4 juni 2019 een voornemen tot wijziging van het besluit van
17 december 2018 aan appellant bekendgemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat, in verband met de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid, de
WGA-vervolguitkering per 1 september 2019 zal worden aangepast naar een
WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4.
Appellant heeft een zienswijze ingediend tegen dit voornemen. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gesproken tijdens een hoorzitting en aansluitend medisch (lichamelijk) onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 16 juni 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat een van de eerder geselecteerde functies niet langer passend is voor appellant en twee nieuwe passende functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant gewijzigd vastgesteld op 38,86%. Het Uwv heeft op 19 juni 2020 opnieuw een voornemen tot wijziging van het besluit van 17 december 2018 aan appellant bekendgemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat, in verband met de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid, de WGA-vervolguitkering per
20 augustus 2020 zal worden aangepast naar een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5.
Bij besluit van 31 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft, in lijn met de conclusies van het voorgenomen besluit van 19 juni 2020, het besluit van 17 december 2018 herroepen en bepaald dat appellant per 20 augustus 2020 recht heeft op een vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juli 2020 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 20 augustus 2020 is vastgesteld op 35 tot 45% en de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum bepaald op 47,8%. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv de proceskosten en het betaalde griffierecht van appellant moet vergoeden. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover nog relevant, als volgt overwogen.
2.1.
In de beroepsfase heeft het Uwv opnieuw onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van appellant per 20 augustus 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant is gewijzigd, onder meer omdat hij in augustus 2020 een triggerfinger aan de ringvinger en middelvinger van de linkerhand had, waardoor aanvullende beperkingen in de handfunctie nodig zijn. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML van 25 mei 2022 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee functies laten vervallen, de resterende functies geschikt geacht en een aanvullende functie geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 augustus 2020 47,8% bedraagt.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals neergelegd in het rapport van 25 mei 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van lichamelijk onderzoek vastgesteld en afdoende toegelicht dat appellant op de datum in geding beperkingen ondervond vanwege zijn triggerfinger, waarvoor in de FML beperkingen voor dynamisch handelen zijn opgenomen. Appellant heeft niet met (nadere) medische stukken aannemelijk gemaakt dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Voor wat betreft de urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
24 februari 2021 gemotiveerd uiteen heeft gezet dat gekozen is voor een inhoudelijke aanpassing van de passende arbeid in plaats van een urenbeperking. Hierbij is rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant en is overwogen dat hij slechts fysiek en energetisch lichte arbeid kan verrichten.
2.3.
De rechtbank heeft appellant ook niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten in verband met een overschrijding in zijn belastbaarheid met betrekking tot knijp- en grijpkracht. In de Resultaat functiebeoordeling van 22 juni 2022 is te zien dat een aantal functies een kenmerkende belasting op dit punt heeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat en waarom de geselecteerde functies geschikt zijn en de belastbaarheid van appellant op dit punt niet wordt overschreden.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Gelet op zijn triggerfinger is hij ten onrechte niet beperkt geacht in het uitvoeren van pen-, pincet- en sleutelgrepen, met name voor het frequent uitvoeren van deze grepen. Ter zitting heeft appellant betoogd dat uit een uitspraak van de Raad van 16 december 2021 [1] blijkt dat het uitvoeren van de pengreep onmogelijk is bij een triggerfinger. Ook blijkt uit deze uitspraak dat hij ten onrechte niet is beperkt op het maken van repetitieve vingerbewegingen. Verder stelt appellant dat er een verdergaande urenbeperking zou moeten worden aangenomen, aangezien hij elke dag uren de tijd nodig heeft om zijn ochtendstijfheid weg te krijgen. Appellant is ongeschikt de geduide functies te vervullen, omdat hij de genoemde grepen niet kan uitvoeren en omdat onvoldoende is toegelicht dat zijn belastbaarheid niet wordt overschreden op het item
knijp- en grijpkracht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2023 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 mei 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport gemotiveerd dat de FML van 25 mei 2022 moet worden aangepast op het item 4.12 (duwen en trekken), omdat de definitie in de loop van de tijd is aangepast. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML van 4 april 2023 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport toegelicht dat appellant met de gewijzigde FML onveranderd geschikt is voor de in 2.1 bedoelde functies.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid was bepaald op 38,86%, heeft vernietigd en in plaats daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 augustus 2020 heeft vastgesteld op 47,8%. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in samenhang met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA is de hoogte van de vervolguitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. In de bezwaarfase en beroepsfase is informatie van de behandelaren van appellant opgevraagd en is informatie van de reumatoloog en huisarts overgelegd. Deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij als gevolg van de triggerfinger aan de ring- en middelvinger van zijn linkerhand ook beperkt is ten aanzien van de pincet-, pen- en sleutelgreep en ten aanzien van repetitieve hand- en vingerbewegingen, overweegt de Raad als volgt. Het Uwv heeft in hoger beroep een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2023 overgelegd, waarin hij een toelichting geeft op de verschillende handgrepen. Uit de toelichting volgt dat, anders dan appellant meent, een triggerfinger aan de ring- en middelvinger niet aan het uitvoeren van de genoemde grepen in de weg staat. Dit volgt evenmin uit de uitspraak van 16 december 2021 waar appellant op heeft gewezen. In de zaak die in die uitspraak aan de orde was kwam de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist tot de conclusie dat bij de pincetgreep alleen de duim en wijsvinger worden gebruikt en bij de pengreep de middelvinger wel mee doet maar niet valt te verwachten dat de vinger blijft hangen. Deze toelichting kon naar het oordeel van de Raad worden gevolgd. Evenmin volgt uit deze uitspraak dat in het geval van appellant vanwege de triggerfinger een beperking ten aanzien van repetitieve bewegingen had moeten worden gesteld. In de zaak die daarin aan de orde was waren medisch objectieve gegevens voorhanden waaruit bleek dat de betrokkene beperkingen ondervond met betrekking tot het maken van repetitieve bewegingen. In het geval van appellant valt dat uit de beschikbare medische gegevens niet op te maken. Ten slotte acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant twee keer lichamelijk heeft onderzocht en daarbij ook naar de handen heeft gekeken. Blijkens de rapportages van 16 juni 2020 en 25 mei 2022 werd bij het constateren van een triggerfinger aan de ring- en middelvinger van de linkerhand gezien dat de motoriek van de handgewrichten ongestoord was respectievelijk dat appellant de handgrepen in rustig tempo kon uitvoeren. Ook deze bevindingen ondersteunen niet dat appellant de pincet-, pen- en sleutelgreep niet kan uitvoeren of beperkt is voor repetitieve hand- en vingerbewegingen.
4.5.
Over de stelling dat vanwege ochtendstijfheid een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen, merkt de Raad – in aanvulling op wat al door de rechtbank is overwogen – het volgende op. In de FML is een urenbeperking opgenomen, inhoudende dat appellant gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij ’s ochtends ongeveer 1,5 uur last heeft van ochtendstijfheid en dat bewegen daarna beter gaat. Dat vanwege deze opstarttijd 30 uur per week werken niet mogelijk zou zijn, volgt de Raad niet.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden geen aanleiding geven voor het oordeel dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering onjuist zijn.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het Resultaat functiebeoordeling van 22 juni 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 augustus 2020 terecht op 47,8% is vastgesteld.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 16 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3182.