ECLI:NL:CRVB:2021:3182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/3542 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die met ingang van 16 maart 2018 is vastgesteld op 40,27%. Appellant, die als bagagemedewerker bij KLM werkte, is uitgevallen door diverse klachten, waaronder psychische en lichamelijke problemen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, die voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie van behandelaars. De verzekeringsarts heeft in rapporten van 25 maart 2019 en 7 juni 2021 de beperkingen van appellant vastgesteld en toegelicht dat de psychische klachten niet zijn onderschat. Ook zijn er aanvullende beperkingen aangenomen voor hand- en vingergebruik naar aanleiding van informatie van plastisch chirurgen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht, en appellant heeft deze toelichting niet onderbouwd bestreden. De Raad bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

19 3542 WIA

Datum uitspraak: 16 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2019, 18/6477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.E. Mungroop, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv, die het Uwv heeft beantwoord.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht
.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mungroop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als bagagemedewerker bij KLM gedurende 40 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, is hij op 18 maart 2016 uitgevallen wegens verschillende klachten, waaronder oorsuizen, diabetes, rug en knieklachten en angstproblematiek.
1.2.
In het kader van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. De arts heeft geconcludeerd dat appellant beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren en voor diverse zware locomotore belastingen. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 9 februari 2018 berekend dat appellant 37,53% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 28 februari 2018 met ingang van 16 maart 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
1.3.
Naar aanleiding van zijn bezwaar tegen dit besluit is appellant op 31 mei 2018 op de hoorzitting gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van 13 september 2018 vermeld dat de primaire arts in de FML voor een belangrijk deel met de psychische en lichamelijke klachten rekening heeft gehouden. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantal beperkingen toegevoegd dan wel gewijzigd, op de beoordelingspunten spreken, samenwerken, frequent buigen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk en trappenlopen en de beperking voor het uiten van gevoelens laten vallen. Gelet op de bevindingen van de primaire arts bij het lichamelijk onderzoek van de handen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien voor extra handbeperkingen naast de beperkingen die zijn aangenomen voor van tillen/dragen, duwen/trekken en frequent zware lasten hanteren. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 13 september 2018 een door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde (reserve)functie niet geschikt geacht voor appellant en aanvullend een andere passende functie geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is nader vastgesteld op 36,95%.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 september 2018 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2018 gegrond verklaard omdat het verlies aan verdienvermogen is gewijzigd. Dit heeft geen gevolgen voor de uitbetaling van de WIAuitkering.
2.1.
In reactie op de door appellant in beroep ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 maart 2019 een nieuwe FML opgesteld. Over de brief van psychiater C. Verhoef en psycholoog S.S. Barrow heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 25 maart 2019 vermeld dat het feit dat de angstklachten nu geduid worden als PTSS geen extra beperkingen oplevert, omdat voor de angst- en paniekklachten al voldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Verder heeft hij opgemerkt dat de beperkingen door de geconstateerde depressieve stoornis voor een belangrijk deel overeenkomen met de al aangenomen beperkingen in rubrieken 1 en 2. Wel heeft hij aanleiding gezien een beperking toe te voegen voor onvoorspelbare werksituaties. Over de brieven van de behandelend plastisch chirurgen van Amsterdam UMC heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat daaruit blijkt dat appellant op de datum in geding triggervingers bij vingers III en IV beiderzijds en licht carpaal tunnel syndroom (CTS) links had, waardoor ook beperkingen in de FML aangewezen zijn voor repetitieve hand- en vingerbewegingen beiderzijds, langdurig krachtig gebruik van de linkerhand en langdurige schroefbewegingen met links. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen alsnog in de FML opgenomen bij beoordelingspunt 4.3.8 (repetitieve hand/vingerbewegingen zijn beperkt) en als toelichting vermeld: “bdz geen hoog frequente repeterende bewegingen van de middel- en ringvinger (zoals aan de orde bij de bol-en cilindergreep)”.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 maart 2019 twee van de vijf eerder geselecteerde voorbeeldfuncties laten vervallen. De overige functies heeft hij geschikt geacht, waarbij hij nader heeft toegelicht dat de beperkingen op beoordelingspunten 1.9.5 (voorspelbare werksituatie), 4.3.6 (knijp-/grijpkracht), 4.3.8 (repetitieve handelingen), 4.7.1 (schroefbewegingen) en 4.13.1 (duwen/trekken) de geschiktheid van de functies niet in de weg staan. Over de repetitieve handelingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat er geen hoog frequente repeterende bewegingen van de middel- en ringvinger voorkomen in de functies. Met wat appellant kan verdienen met werkzaamheden verbonden aan de resterende functies is hij 40,27% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft op 26 maart 2019 (bestreden besluit 2) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant is gewijzigd in 40,27%.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard onder de bepaling dat het Uwv de proceskosten vergoedt. Over het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is te onderschrijven. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is ingegaan op de medische informatie die door appellant is ingebracht en voldoende beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank is ervan uitgegaan dat appellant in medisch opzicht in staat is om de functies te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten. Hij heeft gesteld dat het Uwv niet voldoende is ingegaan op de door hem in beroep ingebrachte medische informatie. Het onderzoek dat heeft plaatsgevonden is onzorgvuldig geweest, wat ook blijkt uit het gegeven dat het arbeidsongeschiktheidspercentage drie keer is gewijzigd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij in beroep heeft verzocht om benoeming van een deskundige. Ter zitting heeft hij benadrukt dat in de geselecteerde functies te weinig rekening wordt gehouden met zijn psychische klachten en de problemen aan zijn handen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van vragen van de Raad een rapport van 7 juni 2021 ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 maart 2018 heeft vastgesteld op 40,27%.
4.3.
Wat betreft de psychische klachten heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport 25 maart 2019 voldoende ingegaan op de informatie van de behandelaars en heeft inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat die informatie geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het Uwv de psychische klachten heeft onderschat.
4.4.
Wat betreft het hand- en vingergebruik heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep naar aanleiding van brieven van plastisch chirurgen van het Amsterdam UMC aanvullende beperkingen aangenomen. Deze brieven bevatten met name informatie over de tendovaginitis stenosans/tenosynovitis (TVS of triggervinger) aan middelvinger en ringvinger beiderzijds en CTS links. In brieven van 7 september 2018 en 8 oktober 2018 heeft plastisch, reconstructief en handchirurg dr. M.C. Obdeijn vermeld dat appellant in september 2018 is geopereerd aan zijn rechter middelvinger in verband met triggervinger. Zij heeft verder vermeld dat er links klachten van tenosynovitis zijn in combinatie met CTS. Dr. Obdeijn heeft in een brief van 17 december 2018 vermeld dat appellant een beeld heeft van recidiverende ontstekingen van de buigpezen van zijn vingers en dat dit betekent dat repetitieve bewegingen, langdurig achter elkaar, vermeden zouden moeten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 juni 2021 toegelicht dat door triggervinger bij middel- en ringvinger beiderzijds de kans bestaat dat die vingers blijven hangen bij cilinder- of bolgreep, terwijl bij pincetgreep alleen de duim en wijsvinger (niet aangedaan) worden gebruikt en bij pengreep de middelvinger wel mee doet maar niet valt te verwachten dat de vinger blijft hangen. Het maken van de repetitieve bewegingen is volgens het Uwv op basis van de informatie van de plastisch chirurg(en) beperkt tot de middel- en ringvinger beiderzijds. Deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waaruit blijkt dat met de klachten van beide handen rekening is gehouden, kan worden gevolgd. Daarbij is van belang dat ook bij het lichamelijk onderzoek door de primaire arts is geconstateerd dat vooral de linkermiddelvinger bleef steken bij het buigen van de vingers en dat appellant tijdens het spreekuur bij de arts heeft opgemerkt dat hij licht verminderde kracht in beide handen heeft maar verder wel potjes kan openmaken, kan schrijven en ritsen dicht kan doen. In hoger beroep is door appellant geen nadere medische informatie ingebracht. De Raad ziet dan ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit 2.
4.5.
Ook het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, wordt onderschreven. In het rapport van 26 maart 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per functie inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies, ondanks de daarbij voorkomende signaleringen, passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Appellant heeft deze toelichting niet onderbouwd bestreden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) L. Winters