ECLI:NL:CRVB:2024:451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
22/3940 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over recht op ouderdomspensioen en compensatie na stopzetting door Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen aan appellant. Het pensioen was aanvankelijk stopgezet door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) vanaf september 2021, maar werd later met terugwerkende kracht hersteld vanaf 27 december 2021. Appellant was het niet eens met de beslissing van de Svb en eiste een hoger ouderdomspensioen en compensatie. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een hoger ouderdomspensioen, omdat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven met zijn echtgenote. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellant geen recht had op een ouderdomspensioen naar de norm voor ongehuwden en dat zijn verzoek om compensatie niet kon worden toegewezen, omdat dit niet binnen de reikwijdte van de huidige procedure viel. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder iemand als duurzaam gescheiden wordt beschouwd volgens de AOW.

Uitspraak

22/3940 AOW
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 november 2022, 22/1195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft aanvankelijk een besluit genomen waarbij de uitbetaling van het ouderdomspensioen vanaf september 2021 is stopgezet, maar dit besluit ingetrokken en de uitbetaling van het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht hersteld vanaf 27 december 2021. Appellant is het niet eens met dat laatste besluit, omdat hij een hoger ouderdomspensioen wil of compensatie in de vorm van zo’n hoger pensioen. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een hoger ouderdomspensioen vanaf 27 december 2021 en dat appellant geen recht heeft op de gevraagde compensatie.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 januari 2024. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontvangt sinds november 2014 een ouderdomspensioen [1] voor een gehuwde. Op 7 juli 2021 heeft de Svb een melding ontvangen dat de echtgenote van appellant met ingang van 19 maart 2021 zou zijn verhuisd naar een ander adres. De Svb heeft vervolgens onderzoek gedaan om te bepalen of appellant door de verhuizing duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
1.2.
De Svb heeft appellant in een brief van 8 juli 2021 gevraagd om informatie te verstrekken door het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ in te vullen en te zorgen dat de informatie vóór 10 augustus 2021 bij de Svb binnen is. In een brief van 12 augustus 2021 heeft de Svb appellant meegedeeld dat de gevraagde informatie nog niet is ontvangen en hem verzocht om te zorgen dat die alsnog vóór 31 augustus 2021 bij de Svb binnen is. Met een besluit van 15 september 2021 heeft de Svb vastgesteld dat aan appellant voorlopig geen ouderdomspensioen meer wordt uitbetaald. De Svb heeft de uitbetaling van het ouderdomspensioen vanaf september 2021 gestopt.
1.3.
In een formulier van 14 juli 2021 heeft de echtgenote informatie verstrekt over de woonsituatie van appellant en haarzelf. Met het besluit van 17 december 2021 heeft de Svb vastgesteld dat de uitbetaling van het ouderdomspensioen vanaf december 2021 wordt hervat en appellant over oktober 2021 tot en met december 2021 een nabetaling krijgt van € 2.515,65. Daarbij is vastgesteld dat appellant vanaf januari 2022 recht heeft op een ouderdomspensioen van € 901,07 bruto per maand.
1.4.
Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 1 maart 2022 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de hoogte van het ouderdomspensioen gebleven, omdat appellant geen recht heeft op een pensioen voor een ongehuwde.
1.5.
De Svb heeft een klacht van appellant over het zonder overleg stopzetten van de betaling van zijn ouderdomspensioen gegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb erkend dat hij de uitbetaling van het ouderdomspensioen niet mocht stoppen en het uitblijven van het formulier geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.6.
Met een besluit van 13 januari 2022 heeft de Svb vastgesteld dat het ouderdomspensioen van appellant niet verandert door de informatie over de woonsituatie.
1.7.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank vindt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen naar de norm voor ongehuwden. Volgens de rechtbank leven appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden van elkaar. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant en zijn echtgenote op verschillende adressen zijn ingeschreven, maar verder niet gescheiden leven.
2.2.
Verder heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat een beslissing over de schadevergoeding niet voorligt. Appellant wil schadevergoeding in verband met de onterechte tijdelijke stopzetting van het ouderdomspensioen. Volgens de rechtbank heeft de Svb bij de hervatting van de uitbetaling in december 2021 het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht uitbetaald en kan appellant voor schadevergoeding een onderbouwd verzoek indienen bij de Svb.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank de vaststelling van de Svb dat appellant vanaf 27 december 2021 recht heeft op een pensioen voor een gehuwde en dus geen recht heeft op een pensioen voor een ongehuwde terecht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Geen sprake van duurzaam gescheiden leven
4.1.
In geschil is of appellant op 27 december 2021 als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. In dit artikel staat dat voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.1.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [2]
4.2.2.
De Raad oordeelt dat appellant geen recht heeft op een hoger ouderdomspensioen per 27 december 2021. De Svb heeft terecht vastgesteld dat appellant per die datum geen recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde, omdat appellant en zijn echtgenote toen niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. Die vaststelling is gebaseerd op de door de echtgenote verstrekte informatie op het formulier van 14 juli 2021. Appellant heeft weliswaar niet zelf het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ ingevuld omdat hij moeite had met de persoonlijke vragen die op dit formulier gesteld worden. Dit maakt echter niet dat de Svb met de door de echtgenote verstrekte informatie geen rekening mocht houden. Op zitting heeft appellant verder toegelicht dat de woon- en leefsituatie van zijn echtgenote en hem eind 2021 overeenkomt met dat wat zijn echtgenote op het formulier heeft geschreven. Het contact van appellant en zijn echtgenote is volgens hem in de loop van de jaren 2022 en 2023 wel steeds losser geworden. Appellant begrijpt dat de situatie op en rond 27 december 2021 geen duurzaam gescheiden leven situatie is.
4.2.3.
De door appellant gestelde gewijzigde woon- en leefsituatie van zijn echtgenote en hemzelf na december 2021 kan mogelijk aanleiding zijn voor een hoger ouderdomspensioen. Hiervoor kan hij een verzoek richten tot de Svb.
Verzoek om compensatie of schadevergoeding
4.3.
Appellant heeft gevraagd om compensatie voor de manier waarop hij de afgelopen jaren door de Svb is behandeld. Het gaat appellant daarbij ook om genoegdoening voor het nadeel waarmee hij is blijven zitten na de eerdere procedure over de intrekking van de partnertoeslag. Die compensatie moet de Svb volgens appellant betalen in de vorm van een hoger ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
4.3.1.
De Raad kan de gevraagde compensatie niet toekennen als daarvoor al aanleiding zou bestaan. De Raad is namelijk net als de rechtbank en de Svb gebonden aan de wettelijke bepalingen over het recht op en de hoogte van het ouderdomspensioen.
4.3.2.
Ook kan het verzoek om compensatie in deze procedure niet behandeld worden als een verzoek om schadevergoeding, omdat deze procedure gaat over het besluit om het ouderdomspensioen vanaf 27 december 2021 weer uit te betalen en de door appellant gestelde schade niet door dit besluit veroorzaakt kan zijn. De rechtbank heeft om dezelfde reden terecht opgemerkt dat appellant een verzoek aan de Svb moet richten om mogelijk in aanmerking te komen voor vergoeding van de schade die het gevolg is van het ongedaan gemaakte besluit van 15 september 2021. Tijdens de zitting is overigens gebleken dat appellant ondertussen een schadeverzoek bij de Svb heeft ingediend, dat de Svb het verzoek in behandeling heeft genomen en een afdoeningsvoorstel aan appellant heeft voorgelegd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de uitbetaling van het ouderdomspensioen vanaf 27 december 2021 naar de hoogte van een ouderdomspensioen voor een gehuwde in stand blijft en appellant geen compensatie krijgt in de vorm van een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
2.Zie de uitspraak van de Raad van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821.