Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
artikel 1:3 van de Awb, op een aanvraag om een WIA-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 maart 2024 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen dwangsom verschuldigd is, omdat tijdig op de aanvraag is beslist. Appellante had op 6 november 2019 een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv weigerde deze op 11 maart 2020, omdat zij niet op het spreekuur was verschenen. Na een bezwaarschrift van appellante werd het bezwaar gegrond verklaard, maar het Uwv weigerde uiteindelijk een dwangsom toe te kennen, omdat het besluit op de aanvraag tijdig was genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv geen dwangsom verschuldigd was, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. Appellante verzocht ook om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.