ECLI:NL:CRVB:2024:441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23/623 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die voorheen als cargo officer werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na een operatie aan zijn rechterknie en een eerdere afwijzing van het Uwv. Het Uwv had in 2021 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand had gelaten. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2021 juist waren. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die deze claim ondersteunden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante medische informatie te overleggen die kan leiden tot een herbeoordeling van hun arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

23/623 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 januari 2023, 21/6659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 maart 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 april 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 12 mei 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 1 november 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als cargo officer voor gemiddeld 40 uur per week. Op 17 februari 2017 is hij voor dit werk uitgevallen. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet WIA heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 2 januari 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 15 februari 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 14 februari 2020 het beroep van appellant tegen deze beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 10 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:80) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Inmiddels had appellant zich op 15 mei 2019, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, opnieuw ziekgemeld naar aanleiding van een operatie aan zijn rechterknie. Nadat appellant op 8 februari 2021 een WIA-uitkering had aangevraagd, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 19,19%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 april 2021 geweigerd appellant met ingang van 12 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met psychische klachten van appellant aanvullende beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is een extra beperking ten aanzien van omgevingseisen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 oktober 2021 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met inachtneming van de beperkingen zoals verwoord in de nieuwe FML nog steeds geschikt is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig verricht. Zij heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van appellant. Daarnaast heeft zij informatie opgevraagd bij de huisarts en de in het dossier aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nader medisch rapport van 28 juli 2022 opgesteld naar aanleiding van de (nieuwe) medische informatie van een adviserend arts, een psycholoog, de huisarts en de orthopeed. Zij is daarbij tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om een ander standpunt in te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte lichamelijke klachten betrokken bij de medische beoordeling. Dit geldt ook voor de psychische klachten die appellant ervaart door zijn lichamelijke problemen en de medicatie die hij inneemt. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de medische situatie van appellant heeft gemist.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 12 mei 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Wat betreft de psychische klachten heeft zij meer beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts bij de primaire beoordeling. Wat betreft de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog een extra beperking aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de (medische) informatie die appellant in beroep heeft ingebracht geen andere medische feiten of gegevens bevat waaruit blijkt dat de beperkingen op of rond de datum in geding onjuist zijn vastgesteld. Zowel de lichamelijke als psychische klachten die de arts, de psycholoog en de huisarts beschrijven, wijken volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet af van de gegevens waarvan zij is uitgegaan. Daarbij bevestigt de orthopeed volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de knie stabiel is en dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van ernstige knieafwijkingen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 28 oktober 2021.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daarbij voorop gesteld dat het Uwv zich niet heeft gehouden aan het nieuwe beoordelingskader
(ECLI:NL:CRVB:2022:2672), gelet op zijn toegenomen beperkingen. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn medische beperkingen per 12 mei 2021 heeft onderschat. Hij acht zich niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op het reeds in beroep overgelegde rapport van Salude Medisch Advies, dat een medisch belastbaarheidsadvies van een arts, een FML, een psychosociaal advies van een psycholoog en een arbeidskundig advies bevat. Ook heeft appellant een brief van zijn huisarts van 22 oktober 2021 overgelegd, met als bijlage een huisartsenjournaal over de periode van 2016 tot 2020 en een brief van de behandelend psycholoog van 12 mei 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het Uwv zich ten onrechte niet heeft gehouden aan het nieuwe beoordelingskader zoals vermeld in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2672). Die uitspraak heeft betrekking op de voorwaarden waaraan een verzekerde, die na een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA blijvend ongeschikt is gebleven voor zijn oude werk en daarna niet in enig werk heeft hervat, moet voldoen om (opnieuw) aanspraak te kunnen maken op ziekengeld. Die situatie is hier niet aan de orde. In het geval van appellant gaat het om zijn mogelijke aanspraken op een WIA-uitkering per einde wachttijd.
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering per 12 mei 2021 te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.4.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 28 oktober 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 juli 2022 overtuigend toegelicht waarom het door appellant in beroep overgelegde rapport van Salude Medisch Advies niet leidt tot het aannemen van meer of zwaardere beperkingen dan vermeld in de FML van 28 oktober 2021. Daarbij is er terecht op gewezen dat in de FML die is opgesteld door de arts van Salude Medisch Advies, aanzienlijk minder beperkingen zijn aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant dan het Uwv heeft gedaan. En dat er ook minder beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Met betrekking tot het psychosociaal advies van de psycholoog van Salude Medisch Advies heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat zij ermee bekend was dat appellant forse psychische klachten heeft bij psychosociale problematiek en dat dit is meegewogen in de aanname van uitgebreide beperkingen in de door haar aangepaste FML van 28 oktober 2021. De door appellant in hoger beroep overgelegde brief van zijn huisarts van 22 oktober 2021, met als bijlage een huisartsenjournaal over de periode van 2016 tot 2020 en een brief van de behandelend psycholoog van 12 mei 2014, leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat deze medische informatie geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 28 oktober 2021, is er geen reden om aan te nemen dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen vervullen.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) N. van der Horn

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.