ECLI:NL:CRVB:2024:421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/259 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het gelijkheidsbeginsel bij indeling in salarisnummer van beroepsmilitairen

In deze zaak heeft appellante, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante stelt dat zij op basis van het gelijkheidsbeginsel bij haar aanstelling in een hoger salarisnummer ingedeeld had moeten worden, aangezien collega's bij andere krijgsmachtonderdelen in hogere salarisnummers worden ingedeeld. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de verschillende krijgsmachtonderdelen zelfstandig bevoegd zijn om een salarisnummer toe te kennen, wat betekent dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De Raad bevestigt dat appellante vanaf haar aanstelling terecht in salarisnummer 14 is ingedeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de situatie van appellante niet gelijk is aan die van haar collega's, en dat de commandant het beleid van de Nota 2018 correct heeft toegepast. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken van appellante af.

Uitspraak

23/259 WAD
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2022, 22/2174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commandant Luchtstrijdkrachten (commandant)
SAMENVATTING
Appellante stelt dat zij op grond van het gelijkheidsbeginsel bij haar aanstelling in een hoger salarisnummer ingedeeld had moeten worden. Collega’s van appellante bij het krijgsmachtonderdeel Koninklijke Landmacht worden bij aanstelling in hogere salarisnummers ingedeeld. Appellante stelt dat gelijke behandeling aan de orde moet zijn. Door indeling in diverse salarisnummers bij de diverse krijgsmachtonderdelen is er sprake van willekeur, aldus appellante. De Raad overweegt dat de commando’s van de diverse krijgsmachtonderdelen zelfstandig bevoegd zijn een salarisnummer bij aanstelling toe te kennen. Door die zelfstandige bevoegdheid is er geen sprake van gelijke gevallen. De Raad is van oordeel dat appellante vanaf datum aanstelling terecht in salarisnummer 14 is ingedeeld. Hij bevestigt de aangevallen uitspraak.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft de commandant verzocht om vanaf haar aanstelling ingedeeld te worden in salarisnummer 18. Met een besluit van 15 juli 2021 heeft de commandant het verzoek van appellante afgewezen. Wel heeft de commandant besloten om appellante vanaf de datum van haar verzoek een extra salarisnummer toe te kennen. Appellante heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt maar de commandant is met een besluit van 2 maart 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 15 juli 2021 herroepen voor zover appellante daarbij niet alsnog met ingang van de datum van aanstelling is ingedeeld in salarisnummer 14. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat appellante met ingang van de datum van aanstelling wordt ingeschaald in salarisnummer 14.
Namens appellante heeft [B.] hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Voor appellante is [B.] verschenen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr P.M. van der Weijden en S. van Dieen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 9 september 2019 is appellante met ingang van 19 augustus 2019 aangesteld als beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht in de rang van [rang X] , met bestemming [rang Y] . Bij haar aanstelling is zij ingedeeld in salarisnummer 13.
1.2.
Appellante heeft op 13 oktober 2020 een rekest ingediend om met terugwerkende kracht tot 19 augustus 2019 te worden ingeschaald in salarisnummer 18. Hierbij heeft zij een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2020 [1] en op de nota Salaris bij aanstelling CLSK 2018 (Nota 2018).
1.3.
Bij besluit van 15 juli 2021 heeft de commandant appellante met ingang van 13 oktober 2019 ingedeeld in salarisnummer 14. Over de periode 19 augustus 2019 tot 13 oktober 2019 is het rekest afgewezen. De commandant is namelijk van mening dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft de commandant het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 15 juli 2021 herroepen voor zover appellante daarbij niet alsnog met ingang van de datum van aanstelling is ingeschaald in salarisnummer 14. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat appellante met ingang van de datum van aanstelling wordt ingeschaald in salarisnummer 14 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit dat appellante alsnog bekend is geraakt met de Nota 2018 een nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb [2] . Appellante heeft daarom vanaf de datum van aanstelling recht op salarisnummer 14.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Gelijkheidsbeginsel en verbod op willekeur
4.1.
Appellante beroept zich op schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden noemt appellante een aantal [Functie A] ( [A's] ) bij andere Operationeel Commando’s die bij aanstelling hoger zijn ingeschaald dan appellante. Ook stelt appellante dat het verschil in jaren werkervaring ten onrechte niet wordt meegewogen in de inschaling. Op grond daarvan moet in haar geval alsnog inschaling plaatsvinden in een hoger salarisnummer per de datum van aanstelling. Ook heeft zij aangevoerd dat er binnen het ministerie van Defensie sprake is van willekeur bij het vaststellen van het salarisnummer bij aanstelling. Appellante heeft gewezen op de inhoud van de Nota’s Harmonisatie rechtspositie [Functie A] in opleiding en Toekenning salarisnummer bij aanstelling [A's] van 16 september 2020 (Nota 2020).
4.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur slaagt niet. De situatie van appellante is niet gelijk aan de situatie van [A's] bij andere krijgsmachtsonderdelen. Elk krijgsmachtonderdeel heeft een eigen Operationeel Commando. Op grond van artikel 7, eerste lid, van het IBM [3] , is de bevoegdheid een salarisnummer toe te kennen bij aanstelling van de militair toebedeeld aan het Operationeel Commando van het betrokken krijgsmachtonderdeel. Ieder Operationeel Commando kan op grond van deze bevoegdheid eigen beleid voeren. In het geval van appellante is het door de commandant gevoerde beleid de Nota 2018. Op grond van de Nota 2018 wordt één extra nummer toegekend voor werkervaring, dus niet per jaar ervaring, zoals appellante stelt. Appellante heeft dit extra salarisnummer toegekend gekregen. Ter zitting heeft de commandant toegelicht dat de Nota 2020 een advies was aan de verschillende Operationeel Commando’s om bij nieuwe aanstellingen vanaf 1 januari 2021 de inschaling van [A's] bij de diverse Operationeel Commando’s te harmoniseren. Dit advies is niet overgenomen en alleen daarom al geen geldend beleid geworden waar appellante zich met succes op kan beroepen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Inkomstenbesluit militairen
Artikel 7 Salarisnummer bij aanstelling, verhoging salarisnummer
1. De commandant operationeel commando kent de militair bij aanstelling een salarisnummer binnen de bij zijn rang behorende salarisschaal toe op basis van kennis en ervaring van de militair.
2. Aan de militair van 20, 21, 22 of 23 jaar en ouder wordt bij aanstelling respectievelijk ten minste salarisnummer 1, 2, 3 of 4 toegekend.
3. Het salarisnummer van de militair wordt jaarlijks met één verhoogd. Deze verhoging is ook van toepassing op de militair, die het maximum van de salarisschaal heeft bereikt.
4. De in het derde lid bedoelde verhoging van het salarisnummer vindt plaats met ingang van de eerste dag van de maand waarin één jaar is verstreken sedert de dag waarop zijn salarisnummer voor de laatste maal is toegekend.
5. Het hoofd defensieonderdeel kan een hoger salarisnummer toekennen aan een militair, indien deze naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel daarvoor in aanmerking komt.
[…].

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Inkomstenbesluit Militairen. Artikel 7 van het IBM is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.