ECLI:NL:CRVB:2024:403
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich ziekgemeld met knieklachten en ontving een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv beëindigde de uitkering per 12 augustus 2019, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen met de door hen geselecteerde functies. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet correct waren ingeschat.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 15 januari 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.G. Roethof, en het Uwv door mr. D. de Jong. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapportages en de argumenten van beide partijen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van appellante zorgvuldig had beoordeeld en dat de door appellante overgelegde medische stukken niet tot een andere conclusie leidden.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier N. Zwijnenberg, en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2024.