ECLI:NL:CRVB:2024:400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter niet mogelijk; onbevoegdheid Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante op 4 maart 2022 een hogerberoepschrift ingediend tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het niet mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van een voorzieningenrechter. Dit is in overeenstemming met artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft appellante op 4 april 2023 geïnformeerd over deze onbevoegdheid en gevraagd of zij haar hoger beroep wenste voort te zetten, maar zij heeft hierop niet gereageerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen sprake is van een evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die aanleiding zou geven tot doorbreking van het wettelijk appelverbod. De stelling van appellante dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar nooit besluiten toestuurt, werd als onvoldoende beoordeeld. De Raad heeft geconcludeerd dat hij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht aan appellante wordt terugbetaald. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2024. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken verzet aantekenen.